ECLI:NL:CRVB:2007:BB0173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een beveiligingsmedewerker in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in 2003 door ziekte uitviel als beveiligingsmedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zijn arbeidsongeschiktheid per 18 maart 2004 minder dan 15% zou zijn. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 5 juni 2007 verscheen appellant niet, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Hamerling-Wijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend door appellant die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen ondermijnen. Appellant stelde dat zijn psychische beperkingen en longklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant adequaat had vastgesteld. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en concludeerde dat de stellingen van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en reeds door de rechtbank waren verworpen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2007.