[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2006, 05/3842 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 12 juli 2007
Namens appellant heeft mr. K. Paap, werkzaam bij Seres belastingadviseurs te Bennekom, (hierna: Paap) hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 juni 2007. Partijen zijn niet verschenen.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad op grond van de gedingstukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 7 april 2005 heeft de staatssecretaris een bedrag van appellant teruggevorderd wegens te veel ontvangen wachtgeld. Bij het thans bestreden besluit van 25 augustus 2005 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat R.M. Wilschut, belastingadviseur, werkzaam bij Seres belastingsadviseurs, geen machtiging had overgelegd voor het instellen van bezwaar namens appellant.
1.2. Paap heeft namens appellant tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft hem verzocht een volmacht te overleggen waaruit blijkt dat hij gerechtigd is beroep in te stellen. Paap heeft de rechtbank vervolgens een volmacht toegezonden, gedateerd 17 november 1988, inhoudende het verstrekken van een algemene volmacht aan Accountantskantoor Seres om al die handelingen te doen of te laten doen zoals deze nodig acht voor het behartigen van de belangen inzake de belastingen van appellant.
1.3. Bij brief van 28 november 2005 heeft de rechtbank Paap meegedeeld dat de overgelegde volmacht geen betrekking heeft op de beroepsprocedure en heeft hem verzocht om binnen vier weken een op de beroepsprocedure betrekking hebbende machtiging te overleggen. Na uitblijven van een reactie is Paap bij brief van 30 december 2005, onder verwijzing naar de brief van 28 november 2005, nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan het verzoek om een machtiging te overleggen te voldoen. Bij die verzoeken is steeds vermeld dat indien binnen de in die brieven gestelde termijn niet voldaan wordt aan dat verzoek, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank heeft op die verzoeken geen reactie ontvangen. In de uitnodiging voor de zitting van 10 maart 2006 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op de zitting uitsluitend aan de orde zal komen of het beroep ontvankelijk is gelet op het niet (tijdig) overleggen van een machtiging. Partijen zijn niet ter zitting van de rechtbank verschenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat uit de door Paap overgelegde volmacht van 17 december 1988 niet blijkt dat hij gemachtigd is beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Omdat de rechtbank binnen de in de verzoeken van 28 november 2005 en 30 december 2005 gestelde termijnen geen machtiging had ontvangen, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat de rechtbank tijdig beschikte over een volmacht, gedateerd 4 december 2005. Volgens Paap blijkt uit het interne registratie-systeem van het kantoor waar hij werkzaam is dat deze volmacht bij brief van 12 december 2005 aan de rechtbank is toegezonden.
Een kopie van die volmacht is daarbij aan de Raad overgelegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder bevestiging van ontvangst, het risico van het niet kunnen aantonen van die verzending voor rekening van de verzender komt.
4.2. De Raad is van oordeel dat namens appellant niet aannemelijk is gemaakt dat de volmacht van 4 december 2005 daadwerkelijk aan de rechtbank is verzonden. De stelling van Paap dat de toezending van de volmacht blijkt uit het interne registratiesysteem van zijn kantoor, is door hem niet met gegevens onderbouwd en kan derhalve reeds op die grond niet als toereikend bewijs daarvoor worden aangemerkt.
5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.