ECLI:NL:CRVB:2007:BB0148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5318 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 23 februari 2004 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 24 april 2004. Appellant is in hoger beroep gegaan, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.G. Voets.

Tijdens de zitting op 1 juni 2007 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. L. Smid. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn weergegeven, in acht genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsartsen geen te geringe medische beperkingen bij appellant hebben vastgesteld en dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de verklaring van psychiater F. Kaya, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat deze geen aanleiding gaven om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

05/5318 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005, 04/2034 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vervolgens nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
Bij besluit van 23 februari 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar dat appellant met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat appellant met deze beperkingen in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus als reactie op de van de zijde van appellant ingebrachte verklaring van psychiater F. Kaya overwogen heeft dat de door deze psychiater gestelde diagnose geen aanleiding geeft de in de Functionele Mogelijkheden Lijst gestelde beperkingen van appellant ten aanzien van arbeid voor onjuist te houden. Daarmee kan de Raad zich verenigen.
De Raad ziet met de rechtbank er op grond van dezelfde overwegingen evenmin aanleiding om de opvatting omtrent de geschiktheid van de functies van appellant van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL