ECLI:NL:CRVB:2007:BB0124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2436 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een politieagent wegens betrokkenheid bij een vechtpartij en plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft een politieagent die betrokken was bij een vechtpartij in Venray in de nacht van 29 op 30 april 2004. De agent, betrokkene, werd op 19 juli 2004 aangehouden op verdenking van verschillende strafbare feiten en werd vervolgens door de korpsbeheerder buiten functie gesteld en geschorst. Op 15 februari 2005 werd hem disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 77 van het Besluit algemene rechtspositie politie. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd, maar de rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het bestreden besluit.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de korpsbeheerder terecht had geconcludeerd dat betrokkene plichtsverzuim had gepleegd door niet de-escalerend op te treden tijdens de vechtpartij en door zijn betrokkenheid niet te melden aan zijn leidinggevende. De Raad vond dat betrokkene, door zijn gedrag, het vertrouwen dat in hem gesteld moet worden ernstig had geschonden en dat dit het aanzien van de politie had geschaad. De Raad oordeelde dat het strafontslag niet onevenredig was en dat de belangenafweging van de korpsbeheerder niet ongeoorloofd was.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 juli 2005 ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 12 juli 2007.

Uitspraak

06/2436 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 april 2006, 05/1373 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 12 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft bij wijze van verweer verwezen naar zijn standpunt zoals dat uit de stukken blijkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bijgestaan door drs. A.F. Quadvlieg, werkzaam bij de politieregio. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond.
II. OVERWEGINGEN
1.Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was werkzaam als agent bij de basiseenheid Venlo-centrum. In de nacht van 29 op 30 april 2004 was hij betrokken bij een vechtpartij in het uitgaansgebied van Venray. In verband daarmee is hij op bevel van de officier van justitie op 19 juli 2004 aangehouden, verdacht van het plegen van strafbare feiten, bestaande uit poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en mishandeling. Betrokkene is daarop door appellant buiten functie gesteld en geschorst. Bij besluit van 15 februari 2005 is aan betrokkene, overeenkomstig het voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen, op een termijn van drie dagen disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie.
1.2. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juli 2005 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar te beslissen. De werking van die uitspraak is door de voorzieningenrechter van de Raad geschorst op 7 juni 2006, 06/2438 AW-VV.
3. Blijkens het advies van de bezwarenadviescommissie, dat appellant onverkort heeft overgenomen bij het bestreden besluit, worden betrokkene de volgende gedragingen verweten:
(i) bewuste betrokkenheid bij een vechtpartij na een avondje stappen;
(ii) het weglopen van de plaats van het gebeuren op het moment dat een politieauto kwam aanrijden;
(iii) het nalaten om melding te maken van de betrokkenheid bij de vechtpartij en daartoe eerst over te gaan nadat hij in BPS had gezien dat ter zake van de vechtpartij aangifte was gedaan, respectievelijk het nalaten onmiddellijk bij ambtelijk verslag c.a. de bevindingen ter zake te rapporteren.
De gedragingen onder ii en iii heeft betrokkene erkend.
De rechtbank was - voor zover hier van belang - van oordeel dat niet aannemelijk was dat de gedraging onder i zich heeft voorgedaan zoals door appellant is gesteld, zodat deze gedraging geen plichtsverzuim oplevert en voorts een ander licht werpt op de onder ii en iii genoemde gedragingen.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
4.1. Onder bewuste betrokkenheid bij de vechtpartij verstaat appellant dat betrokkene een actief aandeel heeft gehad in de vechtpartij. Daarvoor wordt het niet nodig geacht dat hij de eerste klap heeft uitgedeeld. Wel acht appellant van belang dat betrokkene op dat moment heeft nagelaten om als politieambtenaar de-escalerend op te treden. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de stukken voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat dit verwijt betrokkene terecht is gemaakt.
4.2. Weliswaar kan aan de hand van de afgelegde tegenstrijdige verklaringen niet met zekerheid worden vastgesteld hoe de ware toedracht van de vechtpartij is geweest, maar uit de eigen verklaringen van betrokkene van 19 en 20 juli 2004, kan worden afgeleid dat hij met een ander heeft geworsteld en dat hij zich niet meer kan herinneren met de vuisten te hebben geslagen. Later verklaarde betrokkene tijdens dat verhoor niet meer te weten of er tijdens het worstelen is geslagen en geschopt, maar dat hij zich heeft proberen te beschermen. Hij heeft zijn tegenstander zeker niet opzettelijk geslagen. Uit de ver-klaringen van anderen blijkt dat over en weer klappen zijn gevallen. Zowel betrokkene als zijn tegenstander waren gewond. De Raad leidt hieruit af dat, minst genomen, kan worden gezegd dat betrokkene heeft meegevochten. Dat betrokkene enkel het slachtoffer is geweest van mishandeling - zoals ter zitting met nadruk naar voren is gebracht - acht de Raad dan ook niet geloofwaardig. Dat strookt overigens ook niet met de omstandigheid dat betrokkene het aanbod van een transactie van € 500,- heeft geaccepteerd.
4.3. Door niet de-escalerend op te treden en - bijvoorbeeld - de hulp van zijn collega’s in te roepen, maar juist weg te lopen toen deze collega’s in aantocht waren, heeft betrokkene voorts de schijn op zich geladen zijn betrokkenheid bij en de toedracht van de vechtpartij voor zijn collega’s en leidinggevende te willen verbergen. Dat hij aangeschoten was en wellicht als gevolg daarvan een inschattingsfout heeft gemaakt moet, zoals appellant ook heeft verklaard, voor zijn risico komen. Het nalaten de vechtpartij te melden aan zijn leidinggevende totdat hem duidelijk werd dat er aangifte tegen hem was gedaan onderstreept het vorenstaande en rechtvaardigt de stelling dat betrokkene zich aan zijn verantwoordelijkheid als politieambtenaar heeft onttrokken.
4.4. De Raad is voorts van oordeel dat appellant de aan betrokkene verweten gedragingen terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim. Door zijn gedrag heeft betrokkene het vertrouwen dat in hem moet kunnen worden gesteld ernstig geschonden. Daarmee is ook het aanzien van de politie geschaad. Strafontslag acht de Raad aan dat plichtsverzuim niet onevenredig. Dat appellant bij de belangenafweging mee heeft genomen dat betrokkene ook overigens niet erg naar tevredenheid functioneerde - in die zin dat dit functioneren geen positief gewicht in de schaal kon leggen - kan de Raad, anders dan de rechtbank, niet ongeoorloofd achten. Dat dit belang van andere aard en strekking zou zijn dan de belangen waarop de disciplinaire maatregel van ontslag ziet, zoals de rechtbank heeft overwogen, vermag de Raad niet in te zien. Het betreft hier immers in beide gevallen het dienstbelang.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 juli 2005 ongegrond verklaren. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juli 2005 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.A. Huizer.
HD
30.06