06/2476 AW, 06/2494 AW en 06/6220 AW
op de hoger beroepen van:
1. [betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
2. de Korpsbeheerder van de politieregio Drenthe (hierna: korpsbeheerder),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 maart 2006, 04/1181 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 12 juli 2007
Ieder van partijen heeft hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpsbeheerder op 27 oktober 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.A. Doesburg, werkzaam bij de politieregio Drenthe.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1. Betrokkene was sedert 1 november 1998 werkzaam bij de politieregio Drenthe, aanvankelijk in Meppel en vanaf 1 april 1999 in Westerveld. Met ingang van 1 oktober 2002 was betrokkene gestationeerd bij de wijkeenheid Hoogeveen-Oost.
1.2. In juli en november 2002 zijn disciplinaire onderzoeken tegen betrokkene gestart, in verband waarmee hij van 13 november 2002 tot 9 mei 2003 geschorst is geweest. Deze onderzoeken, welke betrekking hadden op de periode vóór oktober 2002, hebben ertoe geleid dat betrokkene bij besluit van 9 mei 2003 wegens een achttal in dat besluit genoemde, als plichtsverzuim aangemerkte, gedragingen disciplinair is bestraft met vermindering van 36 vakantie-uren alsmede vermindering van zijn salarisnummer met twee periodieken gedurende twee jaar. Bij de strafbepaling is rekening gehouden met de uitkomsten van een medische expertise, waarbij was vastgesteld dat betrokkene, gelet op de persoonlijke, psychische en relationele omstandigheden, de consequenties van zijn gedrag niet volledig kon overzien en dat het verzuim hem niet in volle omvang viel toe te rekenen. Betrokkene heeft in dit besluit berust en heeft op 13 mei 2003 zijn werkzaamheden in Hoogeveen-Oost hervat.
1.3. Bij brief van 3 november 2003 heeft de korpsbeheerder aan betrokkene medegedeeld dat, in verband met recentelijk bekend geworden gedragingen van betrokkene voorafgaande aan zijn overplaatsing naar Hoogeveen-Oost, een nieuw onderzoek wordt ingesteld en dat hij als gevolg hiervan met onmiddellijke ingang buiten functie wordt gesteld. Bij besluit van 16 januari 2004 is betrokkene, met toepassing van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) in het belang van de dienst geschorst tot uiterlijk 14 juli 2004. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.4. Op 16 maart 2004 heeft de korpsbeheerder betrokkene medegedeeld dat, hoewel de onderzochte gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken, het disciplinair traject niet wordt voortgezet. Wel brachten die gedragingen, gevoegd bij hetgeen in eerdere onderzoeken over betrokkenes gedrag bekend was geworden, de korpsbeheerder tot de conclusie dat betrokkene niet geschikt is voor een functie bij de politieregio Drenthe. Bij besluit van 29 april 2004 is betrokkene met ingang van 1 mei 2004 met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Ook tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.5. Bij het bestreden besluit van 10 november 2004 heeft de korpsbeheerder de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 16 januari 2004 en 29 april 2004 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het schorsingsbesluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kon de korpsbeheerder op grond van hetgeen hem in het najaar van 2003 nader ter ore is gekomen omtrent gedragingen van betrokkene, besluiten betrokkene in het belang van de dienst te schorsen.
2.2. Met betrekking tot het ontslagbesluit was de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder uit het ingestelde onderzoek heeft kunnen concluderen dat betrokkene niet geschikt is voor het politiewerk, maar dat de korpsbeheerder onderzoek had moeten doen naar de vraag of die ongeschiktheid wellicht haar oorsprong had in zielsgebreken. Dit gezien het feit dat de gedragingen die aan het ontslagbesluit ten grondslag liggen in dezelfde periode plaatsvonden als de gedragingen op grond waarvan betrokkene in mei 2003 disciplinair is bestraft en waarvan toen is komen vast te staan dat die gedragingen betrokkene niet ten volle konden worden aangerekend. Nu dat onderzoek niet is gedaan, is het ontslagbesluit onzorgvuldig tot stand gekomen en kon dat naar het oordeel van de rechtbank onder meer hierom geen stand houden.
3. Naar aanleiding van hetgeen beide partijen tegen deze uitspraak in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Met betrekking tot het ontslagbesluit
3.1.1. Uit de voorhanden zijnde gegevens kan worden geconcludeerd, hetgeen door partijen ter zitting ook is bevestigd, dat de overplaatsing van betrokkene per 1 oktober 2002 naar de eenheid Hoogeveen-Oost verband hield met diens functioneren in Westerveld. Dat dit functioneren te wensen overliet, blijkt ook uit de eerdere bestraffing waartegen betrokkene zich niet heeft verweerd.
3.1.2. Voorts blijkt dat er bij de (oud-)collega’s van betrokkene in Westerveld grote onrust was ontstaan, omdat zij vonden dat betrokkene er destijds met een (te) lichte straf vanaf was gekomen. Er zou, zo is de districtschef vervolgens door die collega’s gemeld, veel meer aan de hand zijn geweest dan uit het onderzoek naar voren was gekomen. Naar aanleiding hiervan is in november 2003 besloten nogmaals een onderzoek in te stellen. Uit dit onderzoek zou zijn gebleken dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal, in de aangevallen uitspraak genoemde, gedragingen waaronder het onjuist schrijven van overuren, slapen in de nachtdienst, het zich onttrekken aan politie-inzet, het veelvuldig gebruik maken van de dienstcomputer voor internet en spelletjes, het onder druk zetten van een collega en niet correct rijgedrag in politievoertuigen. Appellants direct leidinggevende was overigens indertijd bekend met een deel van deze gedragingen.
3.1.3. Aan de korpsbeheerder kan worden toegegeven dat er uit het in november 2003 gestarte onderzoek meer en andere gedragingen aan het licht zijn gekomen, die als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt, dan wel de conclusie rechtvaardigen dat betrokkene destijds niet beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie zijn vereist en hem derhalve ongeschikt doen zijn voor een functie bij de politie.
3.1.4. De korpsbeheerder heeft er in dit geval voor gekozen om het disciplinaire traject niet voort te zetten, maar om betrokkene te ontslaan wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Wat er verder ook zij van deze keuze en ook afgezien van de vraag of voortzetting van het disciplinaire traject tot ontslag had kunnen leiden, laat dit onverlet dat aan alle vereisten voor toepassing van de gekozen ontslag-grond moet zijn voldaan.
3.1.5. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie CRvB 6 januari 2005, LJN AS2575 en CRvB 23 augustus 2006, LJN AY8059 en TAR 2006, 188) rechtvaardigt het niet beschik-ken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling voor het op goede wijze vervullen van de functie nog niet zonder meer een ongeschiktheidsontslag. Daartoe is in het algemeen vereist dat de betrokken ambtenaar op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is slechts anders in een, als uitzonderlijk aan te merken, situatie, waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
3.1.6. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich in het geval van betrokkene niet voor. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat betrokkene, na zijn disciplinaire bestraffing in mei 2003 en nadat hij zijn werk bij de eenheid Hoogeveen-Oost had hervat, blijkens het op 10 november 2003 opgestelde functioneringsverslag goed heeft gefunctioneerd en dat er van de in Westerveld ondervonden problemen in Hoogeveen niets was te merken. Betrokkene is dus in staat gebleken zijn functioneren en gedrag te verbeteren en wel zodanig dat er ten tijde van het ontslagbesluit feitelijk geen sprake meer was van ongeschiktheid. Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat de korpsbeheerder niet bevoegd was betrokkene wegens ongeschiktheid te ontslaan.
3.1.7. Nu de Raad de grond waarop de rechtbank tot vernietiging van het ontslagbesluit is overgegaan niet onderschrijft, komt aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 27 oktober 2006 de grondslag te ontvallen, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
3.2. Met betrekking tot het schorsingsbesluit.
3.2. Betrokkene is bij besluit van 16 januari 2004 geschorst in het belang van de dienst. De Raad is van oordeel dat er geen aanleiding bestond om betrokkene, op een tijdstip waarop het ingestelde onderzoek reeds was afgesloten, te schorsen. De resultaten van dat onderzoek geven niet een zodanig ander beeld met betrekking tot het functioneren van betrokkene in Westerveld dan voordien reeds bij de korpsleiding bekend was, dat daarin een grond voor schorsing kan zijn gelegen. Mede gezien het feit dat betrokkene niet meer in Westerveld werkzaam was en in Hoogeveen-Oost naar tevredenheid functioneerde, kan de Raad niet inzien waarom betrokkene in afwachting van eventuele verdere besluitvorming van de korpsbeheerder, zijn werkzaamheden in Hoogeveen-Oost niet zou hebben kunnen continueren.
4.1. Uit het vorenstaande volgt dat zowel de in het bestreden besluit neergelegde ontslaggrond als de grond waarop tot schorsing van betrokkene is overgegaan, ondeugdelijk zijn. Aangezien die aan het bestreden besluit klevende gebreken niet kunnen worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, zal de Raad tevens de besluiten van 16 januari 2004 en 29 april 2004 herroepen.
4.2. Appellant heeft ten aanzien van het besluit van 16 januari 2004 verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Nu dat besluit wordt herroepen wegens aan de korpsbeheerder te wijten onrechtmatigheid is er aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten van betrokkene in bezwaar, begroot op € 644,- wegens verleende rechtsbijstand.
4.3. Het komt de Raad, mede uit een oogpunt van duidelijkheid, geraden voor de aangevallen uitspraak te vernietigen, behoudens de toewijzing van proceskosten en griffierecht, en te doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
5. De Raad ziet aanleiding de korpsbeheerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 1.127,-wegens juridische bijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover het betreft de griffierecht- en proceskostenveroordeling;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2004 in zijn geheel gegrond en vernietigt dit besluit;
Vernietigt het besluit van 27 oktober 2006;
Herroept de besluiten van 16 januari 2004 en 29 april 2004;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de kosten van betrokkene in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep tot een bedrag van € 1.771,-, te betalen door de politieregio Drenthe;
Bepaalt dat de politieregio Drenthe aan betrokkene het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 211,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.