ECLI:NL:CRVB:2007:BB0101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet na hersteldverklaring en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) aan de orde is. Appellant, die eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, meldde zich op 10 februari 2004 ziek vanwege een longontsteking en een liesbreuk. Na een hersteldverklaring op 14 mei 2004 meldde hij zich opnieuw ziek per 1 juli 2004 in verband met een operatie aan zijn liesbreuk. De verzekeringsarts verklaarde appellant op 27 augustus 2004 hersteld, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem meedeelde dat hij geen recht meer had op ziekengeld.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde vervolgens dat het beroep van appellant ongegrond was. In hoger beroep stelde appellant dat hij lijdt aan diverse psychische en lichamelijke klachten die hem ongeschikt maken voor arbeid. Hij voegde medische stukken van zijn huisarts en een KNO-arts toe ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat volgens de ZW recht op ziekengeld bestaat bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, als dit medisch objectief vast te stellen is. De Raad concludeerde dat appellant niet ongeschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WAO waren geselecteerd. De informatie van de KNO-arts en de huisarts betrof data die na de datum in geding lagen, waardoor deze informatie niet relevant was voor de beoordeling. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.