ECLI:NL:CRVB:2007:BB0083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3103 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 26 april 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als productiemedewerkster in een kaascentrale werkte, was op 1 november 2001 uitgevallen door rug- en bekkenklachten. Het Uwv weigerde haar een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in de bezwaarprocedure verschillende medische rapporten ingediend, maar de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen medische indicatie was voor beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op de datum in geding in staat was om haar eigen werk te verrichten.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw medische informatie ingediend, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat appellante niet had aangetoond dat zij op de datum in geding niet in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad oordeelde dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De Raad benadrukte dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie had meegenomen in zijn beoordeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om een deskundige te benoemen, aangezien appellante niet was verschenen op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 10 juli 2007.

Uitspraak

05/3103 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 april 2005, 04/2889 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend alsmede een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts M. Carere van 14 juli 2005.
Namens appellante zijn nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boumanjal voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Croes.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster kaascentrale en is op 1 november 2001 voor haar werkzaamheden uitgevallen wegens rugklachten en bekkenklachten. Bij besluit van 30 augustus 2002 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante met ingang van 1 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft vervolgens gevraagd om een deskundigenoordeel en is in dat kader gezien door verzekeringsarts R.R.J. Weijers. Deze heeft appellante onderzocht en geconcludeerd dat appellante voldoende belastbaar was om in het aangeboden werk te functioneren.
In verband met een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts A. van Diermen op 29 januari 2004 gerapporteerd dat appellante met ingang van 28 oktober 2002 volledig geschikt is te achten voor haar eigen werk.
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken met ingang van 28 oktober 2002 een WAO-uitkering toe te kennen aangezien zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Carere op 1 september 2004 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat zowel ten aanzien van de rugklachten als ten aanzien van de psychische klachten er geen medische indicatie is om beperkingen aan te nemen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 14 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder andere overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante met ingang van 28 oktober 2002. Appellante moet op de datum in geding in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid. Daartoe behoort volgens de rechtbank ook het eigen werk van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht vastgesteld dat per datum in geding geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
In hoger beroep heeft appellante wederom verwezen naar de brief van de huisarts H.B.W. Isfordink van 19 juli 2002, de brief van de anesthesioloog dr. H.P.A. van Dongen van 1 april 2003, de brief van de psychiater J.T. Hesta van de Gelderse Roos van 2 september 2003 en de brief van de arts J. de Bruin van de Gelderse Roos van 3 juni 2004. Tevens verzoekt appellante om een deskundige te benoemen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat appellante niet heeft kunnen aantonen dat er bij haar op de datum in geding sprake was van een ziekte of gebrek in de zin van de WAO waardoor ze toen niet in staat was haar eigen werk te verrichten. De in hoger beroep aangehaalde brieven geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De specialisten geven niet aan dat er op de datum in geding sprake is van geobjectiveerde medische beperkingen ten aanzien van de rug en het bekken. De Raad wil hierbij opmerken dat op de datum in geding wellicht al sprake was van psychische klachten maar dat niet is komen vast te staan dat appellante toen hierdoor al zodanige beperkingen ondervond dat zij hierdoor niet in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de Raad sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de (bezwaar)verzekeringsarts met alle ingebrachte medische informatie rekening heeft gehouden en telkenmale daarop heeft gereageerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de (bezwaar)verzekeringsarts alle met de datum in geding in verband te brengen klachten van appellante op een voldoende wijze betrokken in zijn oordeelsvorming.
Voorts wil de Raad nog het volgende opmerken. De datum in geding is 28 oktober 2002. De door appellante in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie heeft geen betrekking op de datum in geding, ook al waren deze stukken bekend ten tijde van de beslissing op bezwaar.
Met betrekking tot het verzoek om een deskundige te benoemen overweegt de Raad het volgende. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante opgeroepen om op het spreekuur te verschijnen. Een kopie van die brief is aan de gemachtigde van appellante verzonden. Appellante heeft deze afspraak afgebeld en er is telefonisch een nieuwe afspraak gemaakt. Deze afspraak is schriftelijk bevestigd. Appellante is echter zonder bericht van verhindering niet verschenen op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts. Het Uwv heeft het vervolgens niet nodig geacht om een deskundige te benoemen.
Onder deze omstandigheden ziet de Raad evenmin aanleiding tot het instellen van een nader medisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
GdJ