ECLI:NL:CRVB:2007:BB0035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om ziekengeld te verstrekken aan appellante werd bevestigd. Appellante had zich op 23 oktober 2003 ziek gemeld vanwege hoofdpijnklachten en ontving vanaf 15 augustus 1989 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Het Uwv had op 29 december 2003 besloten dat appellante met ingang van 5 januari 2004 geen recht meer had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de arbeid van appellante verenigbaar was met haar medische toestand.
Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv opnieuw besloten dat het bezwaar ongegrond was, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank baseerde zich op het rapport van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema, die had geconcludeerd dat de verhoogde bloeddruk van appellante niet onverenigbaar was met haar werk. In hoger beroep stelde appellante dat zij door haar chronische hoge bloeddruk niet in staat was haar werk te verrichten, wat werd ondersteund door rapportages van internist B.J. Kingsma.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de arbeid van appellante niet onverenigbaar was met haar medische toestand. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat er geen medische informatie was die de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trok. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 5 januari 2004 geschikt was voor haar arbeid en geen recht meer had op ziekengeld.