ECLI:NL:CRVB:2007:BA9592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAZ-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had besloten om de WAZ-uitkering van appellant in te trekken en onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen. Appellant, die als zelfstandig paardenhandelaar werkzaam was, had in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 22 mei 2002 inkomsten genoten uit werkzaamheden als chauffeur voor aannemersbedrijf [naam bedrijf], maar had deze inkomsten niet gemeld bij het Uwv. De rechtbank oordeelde dat appellant gehouden kon worden aan zijn verklaring die hij tijdens een opsporingsonderzoek had afgelegd, waarin hij aangaf niet meer als zelfstandig paardenhandelaar werkzaam te zijn.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten tot intrekking van de uitkering en terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad stelde vast dat appellant geen melding had gemaakt van zijn inkomsten en dat het Uwv pas via een rapport uitkeringsfraude op de hoogte was geraakt van deze inkomsten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de eerder afgelegde verklaringen van appellant. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter K.J.S. Spaas en de leden H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof betrokken waren. De uitspraak vond plaats op 10 juli 2007, na een zitting op 24 april 2007, waar appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde G.C.C.M. Jacobs.