ECLI:NL:CRVB:2007:BA9581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3338 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in verband met disciplinaire ontslag wegens alcoholgebruik op het werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in hoger beroep was gegaan tegen een disciplinaire ontslagbesluit van de gemeente Vlagtwedde. Verzoeker, werkzaam als sociaal rechercheur, had in januari 2006 aangegeven een alcoholprobleem te hebben en was gewaarschuwd voor de gevolgen van alcoholgebruik tijdens diensttijd. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoeker op 4 oktober 2006 onder invloed van alcohol op het werk gefunctioneerd, wat leidde tot een schorsing en uiteindelijk tot ontslag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak met betrekking tot het disciplinaire ontslag in hoger beroep in stand zal blijven. De rechter oordeelde dat de verklaringen van meerdere getuigen over de alcohollucht van verzoeker op de werkvloer geloofwaardig zijn en dat verzoeker zich onheus heeft gedragen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde op goede gronden het gedrag van verzoeker als plichtsverzuim heeft aangemerkt.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen grond zag voor het treffen van een dergelijke maatregel. De rechter benadrukte dat de afweging van de proportionaliteit van het ontslag in de bodemprocedure verder onderzocht moet worden, maar dat de huidige omstandigheden niet wijzen op een onevenredige straf. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, I. Ravenschlag, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

07/3338 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 25 april 2007, kenmerk 07/268 + 07/269 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde
(hierna: college)
Datum uitspraak: 9 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2007, waar verzoeker is verschenen met bijstand van mr. A.Z. van Braam, advocaat te Groningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.A.C. van de Wiel, advocaat te Groningen, bijgestaan door L. Roelfes en H. Scheper, beiden werkzaam bij de gemeente Vlagtwedde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker is sedert 1 mei 1993 bij de gemeente Vlagtwedde werkzaam als sociaal rechercheur. In januari 2006 heeft hij in een gesprek met zijn leidinggevenden, gehouden naar aanleiding van signalen van zijn collega’s, gemeld dat hij een alcoholprobleem had en hij daarvoor hulp had gezocht bij zijn huisarts. Tussen partijen is in geschil of verzoeker al eerder door zijn leidinggevende op alcoholgebruik was aangesproken. In twee daaropvolgende met verzoeker gehouden gespreken is hem meegedeeld dat alcoholgebruik onder diensttijd verboden is, hij zich onder behandeling dient te stellen en zich daartoe bij de bedrijfsarts dient te melden, hij zijn medewerking moet verlenen aan controles op het gebruik van alcohol en indien alcoholgebruik wordt geconstateerd disciplinaire maatregelen, waaronder ontslag, zullen worden overwogen.
1.2. Op 24 januari 2006 is verzoeker schriftelijk gewaarschuwd voor de gevolgen van alcoholgebruik tijdens de dienst en is hem meegedeeld dat ook door hem getoond afwijkend gedrag zal worden beschouwd als plichtsverzuim waarvoor hij disciplinair zal worden gestraft.
1.3. In maart 2006 is verzoeker in een gesprek opnieuw erop gewezen dat hij zich aan de aanwijzingen van de huisarts diende te houden, inhoudende dat ook buiten diensttijd geen alcohol gebruikt mag worden. Op 7 maart 2006 wordt verzoeker andermaal schriftelijk gewezen op de gevolgen van alcoholgebruik.
1.4. Op 4 oktober 2006 heeft een incident plaatsgevonden tussen verzoeker en de teamleider van de Sociale Recherche te Stadskanaal, B. Daarbij is het B. opgevallen dat de adem van verzoeker naar alcohol rook. Nadat hij dit aan verzoeker had meegedeeld en hem had belet in de auto weg te rijden, is de zaak tussen beiden geëscaleerd. Volgens het college heeft verzoeker onbeheerst gedrag getoond en dreigende taal geuit. Naar aanleiding daarvan heeft korte tijd daarna een gesprek plaatsgehad tussen B, drie medewerkers van het college, waaronder de gemeentesecretaris en verzoeker. Deze drie medewerkers hebben verklaard dat zij bij verzoeker een alcohollucht hebben waargenomen.
1.5. Bij besluit van 10 oktober 2006 is verzoeker hangende het onderzoek ter zake van het disciplinaire strafontslag geschorst en is hem de toegang tot kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen dan wel verblijf aldaar ontzegd.
1.6. Nadat verzoeker tegen het voorgenomen strafontslag zijn bedenkingen had geuit en de burgemeester met hem een verantwoordingsgesprek had gevoerd, is hem bij besluit van 24 oktober 2006 met onmiddellijke ingang primair disciplinair strafontslag verleend en subsidiair per gelijke datum eervol ontslag op grond van ongeschiktheid voor zijn functie anders dan wegens ziekte of gebreken.
1.7. Aan het ontslagbesluit, zoals dat na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2007 (hierna: bestreden besluit), ligt ten grondslag dat verzoeker als zeer ernstig en toerekenbaar plichtsverzuim wordt verweten dat hij op 4 oktober 2006 onder invloed van alcohol op het werk is verschenen, terwijl hij wist welke consequenties waren verbonden aan het drinken van alcohol tijdens dan wel voorafgaande aan de dienst, en dat hij zich op die dag jegens B. niet passend heeft gedragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3.1. Het thans voorliggende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college verzoeker behandelt als ware geen ontslag gegeven. Als spoedeisend belang heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij geen inkomsten geniet waardoor hij in financiële nood is geraakt en hij weer aan het werk wil. Voorts heeft hij aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van plichtsverzuim dan wel van evenredigheid van het strafontslag, omdat hij steeds naar behoren heeft gefunctioneerd, nimmer dronken op het werk is verschenen noch daar alcohol gedronken heeft, er op 4 oktober 2006 - wat er overigens zij van een alcohollucht - geen uiterlijke kenmerken van dronkenschap waren en zijn alcoholprobleem met succes is behandeld en geen sprake is van recidive.
3.2. Het college heft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt in een geval als het onderhavige mede de vraag in beeld of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal kunnen blijven.
4.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
5. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang. Verzoekers grieven richten zich voorts in de eerste plaats op het disciplinaire strafontslag. De voorzieningenrechter moet derhalve antwoord geven op de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak met betrekking tot het disciplinaire ontslag in hoger beroep niet in stand zal blijven.
5.1. Aangezien het de voorzieningenrechter niet aannemelijk voorkomt dat de vier personen, die hebben verklaard dat zij op 4 oktober 2006 onder diensttijd bij verzoeker een alcohollucht hebben waargenomen, zich allemaal zouden hebben vergist, wordt het ervoor gehouden dat verzoeker, in strijd met hetgeen met hem was afgesproken, op die dag tijdens of kort voorafgaande aan de dienst alcohol heeft gedronken. Ook acht de voorzieningenrechter het op grond van de gedingstukken voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich op 4 oktober 2006 jegens B. onheus heeft gedragen en dreigende taal heeft geuit. Blijkens de gedingstukken is het voorts bekend dat verzoekers gedrag verandert wanneer hij alcohol heeft gedronken. Mede gelet op de aan verzoeker gegeven schriftelijke waarschuwingen in januari en maart 2006 is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college het hier bedoelde gedrag van verzoeker op goede gronden als plichtsverzuim heeft aangemerkt.
5.2. Beantwoording van de vraag of de opgelegde straf van ongevraagd ontslag in het licht van alle omstandigheden niet onevenredig is aan het plichtsverzuim vergt een afweging die eerst in de bodemprocedure ten volle kan worden gemaakt. Daarbij zal onder meer de precieze toedracht van hetgeen is gebeurd op 4 oktober 2006 kunnen worden vastgesteld, alsook het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn alcoholgebruik in het verleden. De voorzieningenrechter onderkent dat door en namens verzoeker enkele argumenten zijn aangevoerd die ten gunste van hem enig gewicht in de schaal kunnen leggen; het gaat daarbij om het langdurig dienstverband van verzoeker en zijn kennelijk goede staat van dienst binnen het team Sociale Recherche. Desondanks kan de voorzieningenrechter niet tot de conclusie komen - gelet op het standpunt van het college dat het hier een voorbeeldfunctie betreft waarbij vanwege de geloofwaardigheid van de gemeente de integriteit van de functionaris op geen enkele manier ter discussie mag staan en het hier bovendien doorgaand gedrag van verzoeker betreft - dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat de Raad het oordeel van de rechtbank niet zal volgen.
5.3. De in 5. geformuleerde vraag wordt dus negatief beantwoord. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Ravenschlag als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) I. Ravenschlag.
JvS
907