ECLI:NL:CRVB:2007:BA9576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAZ-uitkering en grondslagbepaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 augustus 2004. De zaak betreft de toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aan betrokkene, die als zelfstandig bedrijfstrainer werkzaam was. De uitkering werd toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100, maar de grondslag voor deze uitkering werd vastgesteld op € 26,64. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van deze grondslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat appellant ten onrechte de toetsing aan de hardheidsclausule in het Inkomensbesluit Waz (IB WAZ) had achterwege gelaten. De rechtbank oordeelde dat deze hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om het refertejaar voor de berekening van de grondslag te laten aanvangen op een later tijdstip dan het begin van het boekjaar, dat op 1 januari 1999 ligt. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd en in hoger beroep gesteld dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de zienswijze van betrokkene, die stelde dat hij door zware mishandeling in 1998 lagere omzetten had behaald, niet voldoende onderbouwd was. De Raad concludeert dat de WAZ louter betrekking heeft op inkomsten die als zelfstandige zijn genoten en dat het uitgangspunt van feitelijke inkomensderving consequent is doorgevoerd. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet in stand kan blijven en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, niet kan worden gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en M.C. Bruning als leden, en is in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier uitgesproken op 10 juli 2007.