ECLI:NL:CRVB:2007:BA9160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en ontbindingsvergoeding in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de weigering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de ontbindingsvergoeding die appellant had ontvangen. Het Uwv stelde dat deze vergoeding gelijkgesteld moest worden met loon over de opzegtermijn, wat leidde tot de conclusie dat appellant geen recht had op de WW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
Tijdens de zitting op 16 mei 2007, waar appellant werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.J. Brouwer, werd het standpunt van het Uwv verdedigd door P.M.W. van der Helm. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv ten onrechte de ontbindingsvergoeding had gelijkgesteld aan loon en dat de opzegtermijn niet correct was berekend. De Raad concludeerde dat appellant recht had op een WW-uitkering met ingang van 1 februari 2005, en dat het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moest worden.
De Raad oordeelde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op de aanvraag van appellant en dat het ook het verzoek tot vergoeding van kosten in bezwaar en renteschade moest meenemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de kosten van beroep en hoger beroep, die op € 1.288,-- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.A. Hoogeveen als voorzitter.