ECLI:NL:CRVB:2007:BA9151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4033 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de vraag naar urenbeperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de WAO-uitkering van appellante introk, berustte op een deugdelijke medische grondslag. Appellante was van mening dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen, gezien haar chronische pijnklachten in de handen, polsen, ellebogen en schouders, die als RSI fase III zijn aangemerkt. De verzekeringsarts had geen significante afwijkingen gevonden die de klachten konden verklaren en concludeerde dat er geen medische argumenten waren voor een urenbeperking.

In hoger beroep herhaalde appellante haar grieven en betwistte het oordeel van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd was en dat de door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector niet leidde tot het aannemen van zwaardere beperkingen. De Raad concludeerde dat de werkplek van appellante volledig was aangepast, waardoor zij geschikt was voor haar eigen functie, en dat er geen gegevens waren aangedragen die de conclusie van het Uwv tegenspraken.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2007.

Uitspraak

05/4033 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 mei 2005, 2004/1943 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.F.J. Sijstermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sijstermans.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel .
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 5 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv een eerder besluit van 14 mei 2003 gehandhaafd, waarbij de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
16 mei 2003 werd ingetrokken. Aan dit besluit lag de overweging ten grondslag dat appellante per 16 mei 2003 weer geschikt was tot het verrichten van haar eigen werkzaamheden als juridisch medewerkster voor 36 uur per week bij de provincie Limburg.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar haar oordeel berust het bestreden besluit op een deugdelijke, althans toereikende medische grondslag en heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien een urenbeperking aan te nemen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv er op grond van het door de arbeidsdeskundige verrichtte werkplekonderzoek terecht van is uitgegaan dat de belasting in de eigen functie van appellante haar belastbaarheid op de in geding zijnde datum niet overschreed.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. In hoger beroep heeft zij haar in bezwaar en beroep aangevoerde grieven herhaald, waarbij zij het in het bijzonder niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat terecht geen urenbeperking is aangenomen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Hieraan voegt de Raad nog het volgende toe.
Appellante is uitgevallen met chronische pijnklachten in de handen, polsen, ellebogen en schouders, aangemerkt als RSI fase III. De verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 31 januari 2003 bij lichamelijk onderzoek geen significante afwijkingen gevonden die de klachten zouden kunnen verklaren. Hij heeft appellante gezien het klachtenpatroon beperkt geacht voor langdurige zware lichamelijke belasting. Voor een urenbeperking heeft hij geen medisch argument gevonden. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2003. In de bezwarenprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen nog aangescherpt, waarbij onder meer is gesteld dat een mogelijkheid tot vertreden aanwezig moet zijn. Ook zij meende dat een urenbeperking niet geïndiceerd is.
Hetgeen appellante met betrekking tot de medische beoordeling heeft aangevoerd heeft bij de Raad geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij appellante per in geding zijnde datum vastgestelde belastbaarheid. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen in haar rapportage van 9 juli 2004 voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de door appellante in de bezwarenprocedure overgelegde informatie van de behandelend sector, waaronder in het bijzonder de brieven van 26 december 2001 en van 22 juli 2003 van de revalidatiearts J.M. Ruijgrok, niet kunnen leiden tot het aannemen van zwaardere beperkingen en in het bijzonder niet tot een urenbeperking, nu deze informatie niet met medisch geobjectiveerde gegevens is onderbouwd. Om dezelfde reden kan geen sprake zijn van een urenbeperking uit preventief oogpunt, zoals door de behandelend cesartherapeute wordt voorgestaan.
Uit de stukken, en in het bijzonder uit het door de arbeidsdeskundige uitgevoerde werkplekonderzoek blijkt dat de werkplek volledig is aangepast met onder meer een spraakherkenningsprogramma zodat appellante nauwelijks met de muis en toetsenbord hoeft te werken en met een in hoogte verstelbaar bureau waaraan appellante naar verkiezing staand of zittend kan werken. De Raad twijfelt niet aan de conclusie van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige dat appellante geschikt is voor haar eigen functie, ook na de aanscherping van de beperkingen. Van de zijde van appellante zijn geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat haar functie zwaarder is dan door het Uwv is aangenomen, in het bijzonder niet dat zij méér met muis en toetsenbord moet werken dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en
B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) O.C. Boute.