ECLI:NL:CRVB:2007:BA8962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Ontzegging van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de ontzegging van zijn WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellant had in 2004 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij had aangegeven niet beschikbaar te zijn voor arbeid wegens ziekte. Na een nieuwe aanvraag in 2005, werd de uitkering opnieuw ontzegd omdat appellant meer dan zes maanden niet beschikbaar was geweest voor werk. Appellant stelde dat hij zich eerder beschikbaar had gesteld en had gesolliciteerd, maar het Uwv oordeelde dat hij dit niet had aangetoond.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 juni 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld door niet in te gaan op de stelling van appellant dat hij zich eerder beschikbaar had gesteld. De Raad vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en de uitspraak van de rechtbank, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,-- bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de noodzaak om de beschikbaarheid van een werknemer voor arbeid op basis van concrete feiten en omstandigheden te beoordelen. De Raad stelde vast dat het Uwv onvoldoende had onderzocht of appellant zich daadwerkelijk eerder beschikbaar had gesteld voor werk, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere besluiten.