ECLI:NL:CRVB:2007:BA8950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor medische kosten: gift of lening?
In deze zaak gaat het om de aanvraag van betrokkene voor bijzondere bijstand voor kosten van medische behandelingen, ingediend op 27 oktober 2004. Betrokkene ontving vanaf 7 mei 2003 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar deze werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (appellant) beëindigd per 1 mei 2004, omdat betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde. Na een periode zonder bijstand, werd er op 27 september 2004 opnieuw bijstand verleend. Appellant weigerde echter de aanvraag voor bijzondere bijstand voor medische kosten, met het argument dat bijstand in de vorm van een lening werd verstrekt voor het aflossen van schulden. Betrokkene ging in beroep tegen deze beslissing, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 10 april 2006, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van appellant werd vernietigd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad bevestigde dat de bijstandsverlening bedoeld was voor het aflossen van een schuldenlast en dat appellant bevoegd was om bijstand in de vorm van een lening te verstrekken. Echter, de Raad oordeelde ook dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de bijstand in de vorm van een gift te verlenen. De Raad wees op de onvoorziene beëindiging van de uitkering van betrokkene, haar eerdere verzekering bij Azivo, en de financiële situatie waarin zij zich bevond. De Raad concludeerde dat, ondanks het ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid van betrokkene, de bijzondere omstandigheden rechtvaardigden dat de bijstand als gift werd verstrekt.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar de Raad vernietigde het gedeelte van de uitspraak dat appellant opdroeg om een nieuw besluit te nemen. De Raad bepaalde dat de bijzondere bijstand aan betrokkene in de vorm van een gift moest worden verstrekt en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--.