ECLI:NL:CRVB:2007:BA8934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7193 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in het kader van de WAO-schatting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2004. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van appellant vernietigd, waarbij aan betrokkene geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juni 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellant had in het bestreden besluit van 17 september 2002 het eerdere besluit van 15 april 2002 gehandhaafd, waarin werd gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 22 maart 2002 minder dan 15% was. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit in stand bleef, maar dat de arbeidskundige grondslag niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringseisen. De rechtbank vond dat niet per functie inzichtelijk was gemaakt of er sprake was van signaleringen of overschrijdingen van de normaalwaarden, en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan niet-matchende punten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderbouwing bood voor de arbeidsongeschiktheidsschatting. De Raad heeft echter vastgesteld dat de noodzakelijke onderbouwing pas in de hoger beroepsfase is gegeven. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand konden worden gelaten, maar heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

04/7193 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2004, 02/4637 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 26 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 maart 2007 heeft appellant een arbeidskundig rapport van 15 maart 2007 met bijlagen ingezonden.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2007.
Appellant werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 17 september 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant een eerder besluit van 15 april 2002 gehandhaafd, waarin aan betrokkene geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 22 maart 2002 minder dan 15% was.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de proceskosten en het griffierecht aan betrokkene vergoed moesten worden.
De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft zij overwogen dat deze niet voldoet aan de zorgvuldigheids- en motiveringseisen omdat niet per aan de betrokkene voorgehouden functie afzonderlijk inzichtelijk is gemaakt of er sprake is van signaleringen en/of overschrijdingen van de normaalwaarden, er geen aandacht is besteed aan niet-matchende punten en niet per afzonderlijke functie op inzichtelijke wijze is gemotiveerd waarom deze de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat.
Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat in het rapport van 3 september 2004 van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper, dat aan de rechtbank is toegezonden, per afzonderlijke functie een toelichting is gegeven waarmee voldoende is gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt dat deze de beperkingen van betrokkene niet te boven gaat. Appellant is van mening dat hiermee is voldaan aan de eisen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN AR4716 e.v.) heeft gesteld aan de verslaglegging en motivering van schattingsbesluiten met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgings Systeem (CBBS); appellant meent dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven.
De Raad kan appellant hierin niet volgen en stelt vast dat niet eerder dan in het rapport van 15 maart 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige W.J.G. Mulder per geduide functie afzonderlijk inzichtelijk is gemaakt waar zich mogelijk overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene voordeden en voor elk gesignaleerd punt afzonderlijk is gemotiveerd waarom dit de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat. De noodzakelijke onderbouwing is uiteindelijk dus pas in de hoger beroepsfase tot stand gekomen.
De rechtbank heeft daarom op zich terecht en op goede gronden geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Het hoger beroep slaagt in dat opzicht derhalve niet.
In de omstandigheid dat in hoger beroep alsnog de noodzakelijke onderbouwing is gegeven ziet de Raad wel aanleiding tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en
C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.A. Huizer.
JL