als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoekster] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 februari 2007, 06/692 (hierna: aangevallen uitspraak),
de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 28 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld.
Namens verzoekster is tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2007. Voor verzoekster is verschenen mr. Van den Berg. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster, geboren in 1940, bewoont als alleenstaande weduwe een 3-kamer eengezinswoning. Zij heeft ten gevolge van diverse somatische aandoeningen beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen. Tevens is verzoekster gevoelig voor licht vanwege haar slechte visus.
Tot 1 januari 2006 ontving verzoekster op grond van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitgevoerde zogeheten ex-AAW regeling een vergoeding voor huishoudelijke hulp. Deze vergoeding was toegekend voor 11 uur huishoudelijke verzorging per week, welke uren waren geïndiceerd voor licht en zwaar huishoudelijk werk, verzorging van textiel waaronder strijken en verstelwerk en helpen bij het boodschappen doen.
Aangezien de ex-AAW regeling met ingang van 1 januari 2005 is komen te vervallen, heeft verzoekster CIZ op 28 oktober 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) om een indicatie voor huishoudelijke verzorging verzocht.
Bij besluit van 9 december 2004 heeft CIZ bepaald dat verzoekster voor de periode van
1 januari 2005 tot 1 januari 2007 geïndiceerd is voor zes uur huishoudelijke verzorging (klasse 3: 4 - 6,9 uur) per week.
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft CIZ het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 9 december 2004 gedeeltelijk gegrond verklaard. De geldigheidsduur van de indicatie is verlengd tot 1 januari 2010.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het besluit van 15 mei 2006 ongegrond verklaard.
Namens verzoekster is hoger beroep ingesteld. Tevens is namens verzoekster een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Kort samengevat is aangevoerd dat het aantal geïndiceerde uren per week voor huishoudelijke hulp niet toereikend is. Verzoekster heeft een zeer slechte visus en kan ten gevolge hiervan niet zelf de maaltijden bereiden. Bij bepaalde lichtinval kan verzoekster de gasvlam van het fornuis niet zien. De verduisteringsgordijnen die verzoekster heeft opgehangen, zijn geen oplossing nu deze aan de zijkanten nog licht doorlaten. De maaltijdenservice bezorgt enkel diepvriesmaaltijden welke in de magnetron opgewarmd dienen te worden. Verzoekster kan echter vanwege haar visusbeperkingen geen gebruik maken van een magnetron. Voorts is aangevoerd dat er door CIZ bij de indicatiestelling geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat verzoekster nabij een industriegebied woont waardoor sprake is van een extra vervuilingsgraad. De ramen, het houtwerk, de kozijnen en de terrastegels dienen eenmaal per week schoongemaakt te worden. Haar financiële mogelijkheden om de gekorte uren huishoudelijke verzorging zelf te betalen raken uitgeput.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikelen 3 tot en met 10, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
Blijkens artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit heeft de verzekerde aanspraak op huishoudelijke verzorging als omschreven in artikel 3, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
Ter nadere invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ in artikel 2, tweede lid, van het Besluit heeft CIZ beleid ontwikkeld dat onder meer is neergelegd in het protocol Huishoudelijke Verzorging (hierna: protocol).
In hoofdstuk 1, paragraaf 1.5, van het protocol is bepaald dat voorliggende voorzieningen reden zijn om de aanspraak op AWBZ zorg te beperken of af te wijzen. Voorliggende voorzieningen zijn te onderscheiden in wettelijke en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Van een algemeen gebruikelijke voorziening dient gebruik te worden gemaakt indien deze voorhanden is en in redelijkheid een adequate oplossing biedt.
In hoofdstuk 4 van het protocol is een tijdsnormering neergelegd voor diverse huishoudelijke taken. Ophoging van de normtijden is mogelijk indien sprake is van grote woningen met een hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD-problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen.
De grief van verzoekster dat zij vanwege haar visusbeperkingen niet zelf haar maaltijden kan bereiden faalt. Verzoekster is niet aangewezen op zorg in de vorm van het bereiden van warme maaltijden, nu zij een beroep kan doen op de maaltijdenservice Apetito, welke maaltijdenservice eenmaal in de 14 dagen diepvriesmaaltijden aan huis bezorgt. Daaraan doet de namens verzoekster naar voren gebrachte omstandigheid dat de diepvriesmaaltijden in de magnetron opgewarmd dienen te worden en dat zij vanwege haar visusbeperkingen geen gebruik kan maken van een magnetron niet af. Niet aannemelijk is gemaakt dat verzoekster geen gebruik van de magnetron kan maken. Vorenstaande klemt eens te meer nu ter zitting door CIZ onweersproken is gesteld dat er magnetrons op de markt zijn met braille- en spraakvoorzieningen.
Met betrekking tot de extra vervuilingsgraad stelt de voorzieningenrechter vast dat de aan verzoekster verstrekte indicatie van vier uur voor licht (60 minuten) en zwaar (180 minuten) huishoudelijk werk in overeenstemming is met het in hoofdstuk 4 van het protocol neergelegde beleid. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat dit beleid op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden berust. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door verzoekster niet aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een contra-expertise, dat bij de door haar gestelde vervuilingsgraad niet kan worden volstaan met een normtijd van vier uur. Verzoekster heeft ook overigens op geen enkele wijze met objectieve gegevens onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin zij gelet op haar behoefte en uit oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs is aangewezen op een ophoging van de normtijden.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb dient in verband hiermee te worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het vorenstaande, voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van Wezel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2007.