ECLI:NL:CRVB:2007:BA8365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schending van de inlichtingenverplichting en gevolgen voor het recht op bijstand
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Appellant ontving vanaf 20 september 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 21 april 2005 werd hij aangemeld voor bemiddeling naar betaald werk. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft appellant op 17 maart 2006 geïnformeerd over de wijziging van de intrekkingsdatum van zijn bijstandsuitkering naar 24 februari 2006. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het College verklaarde het bezwaar ongegrond, met als reden dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te verschijnen op twee uitnodigingen voor gesprekken op 24 februari en 10 maart 2006.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant inderdaad niet is verschenen op de genoemde data, maar dat het College niet voldoende gelegenheid heeft geboden om relevante informatie te verstrekken. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting niet automatisch leidt tot het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand. De Raad vernietigt het besluit van 4 mei 2006 en draagt het College op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak.
De Raad heeft ook de proceskosten van appellant vergoed, die zijn begroot op € 644,-- voor zowel het beroep als het hoger beroep. Tevens dient de gemeente Amsterdam het griffierecht van in totaal € 143,-- aan appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 8 juni 2007.