ECLI:NL:CRVB:2007:BA8332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5496 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor functie bij de Koninklijke Luchtmacht en bezwaren tegen de toekenning aan een ander

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in dienst is bij de Koninklijke Luchtmacht als sergeant-majoor en heeft gesolliciteerd naar de functie van Onderofficier Toegevoegd (OOT) HBA bij de vliegbasis Gilze-Rijen. De selectiecommissie heeft appellant geschikt bevonden voor de functie, maar de functie is uiteindelijk toegewezen aan een andere kandidaat, H. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de commandant van de Luchtstrijdkrachten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Groenhart, terwijl de commandant werd vertegenwoordigd door mr. P.J.C. Garrels. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant betwistte de geschiktheid van H voor de functie, omdat H afkomstig zou zijn van de vakgroep Personeelszaken en volgens appellant niet voldoet aan de functie-eisen die in de vacature zijn vermeld.

De Raad heeft vastgesteld dat de functieomschrijving van OOT HBA, zoals opgenomen in het Functiewaarderingssysteem Defensie, aangeeft dat kandidaten uit verschillende vakgroepen mogen opteren. De Raad concludeert dat H, ondanks zijn achtergrond, voldoet aan de functie-eisen en dat de keuze van de commandant om H de functie toe te wijzen niet onredelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 14 juni 2007 door de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

05/5496 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juli 2005, 04/3077 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, thans de Commandant Luchtstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 14 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Groenhart, werkzaam bij de ACOM. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. Garrels, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de commandant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan diens rechtsvoorganger, de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten.
2. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant, aangesteld bij de Koninklijke Luchtmacht in de rang van sergeant-majoor, heeft gesolliciteerd naar de functie van Onderofficier Toegevoegd (hierna: OOT) HBA bij de vliegbasis Gilze-Rijen. De selectiecommissie heeft met appellant en enkele andere sollicitanten een selectiegesprek gehouden.
2.2. Bij besluit van 22 september 2003 is, overeenkomstig de bevindingen van de selectiecommissie, aan appellant meegedeeld dat hij geschikt is voor deze functie maar dat deze niet aan hem wordt toegewezen omdat de keuze is gevallen op een andere kandidaat. De daartegen gerichte bezwaren zijn bij het thans bestreden besluit van 14 juni 2004 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4 Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Appellant keert zich in hoger beroep uitsluitend tegen de conclusie van de rechtbank dat niet gebleken is dat H, aan wie de functie is toegewezen, niet voldoet aan de geldende functie-eisen. Volgens appellant had H niet in beschouwing genomen mogen worden bij de toewijzing van de functie, aangezien hij afkomstig is van de vakgroep Personeelszaken en daarom niet voldoet aan de volgens appellant geldende, in de vacature genoemde, functie-eis “opteren kunnen …….. vakgroepen 40A administratieve zaken”.
4.2. De Raad constateert allereerst dat in de beschrijving van de functie OOT HBA vliegbasis Gilze-Rijen, die is opgenomen in het Functiewaarderingssysteem Defensie, en welke door de commandant, in navolging van de selectiecommissie, bij de sollicitatie-procedure is gehanteerd, is vermeld dat opteren kunnen “SM en AOO uit de vakgroepen P/Admin/BEZ”. Niet in geschil is dat sergeant-majoor H, die als personeelsfunctionaris ervaring heeft opgedaan in de toen nog brede vakgroep 40A administratieve zaken en wegens een in oktober 2002 doorgevoerde reorganisatie sedertdien tot de vakgroep Personele Zaken is gaan behoren, daarmee aan voormelde functie-eis voldoet.
4.3. De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat, bezien in het licht van voormelde functiebeschrijving, in de vacature kennelijk abusievelijk is opgenomen de mededeling dat opteren kunnen “SM en AOO uit de vakgroepen 40A administratieve zaken”. Die aanduiding was ook niet langer in overeenstemming met de geldende organisatie.
Naar het oordeel van de Raad is het tegenover appellant niet in strijd met de rechts-zekerheid dan wel het fair play-beginsel te achten dat de commandant bij de verdere afwerking van de sollicitatieprocedure is uitgegaan van de ruime groep die mag opteren, zoals beschreven in die functiebeschrijving. De Raad stelt daarbij voorop dat de gehanteerde optie-eis, gelet op de aard en in de inhoud van de functie, op zichzelf bezien niet onredelijk is te achten. De Raad acht voorts van belang dat appellant door bedoelde abusievelijke vermelding niet in zijn eigen sollicitatie is belemmerd, nu hij immers aan de procedure heeft meegedaan. Bovendien was niet zonneklaar, zoals de commandant ter zitting heeft uiteengezet, dat de aanduiding “vakgroepen 40A administratieve zaken” de groep mogelijke sollicitanten strikt beoogde te beperken tot de nieuwe vakgroep Administratieve Zaken, nu door de gebruikte terminologie ook kon worden gedacht aan de oude bredere vakgroep 40A administratieve zaken, waartoe zowel Personeelszaken, Administratieve Zaken als Bedrijfseconomische Zaken behoorden.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de grief van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en
R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
HD
29.05