ECLI:NL:CRVB:2007:BA8324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch met betrekking tot zijn aanspraak op een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als detentietoezichthouder werkte, meldde zich ziek na een auto-ongeluk op 22 augustus 2002. In het kader van de WAO-beoordeling werd hij op 10 juni 2003 onderzocht door verzekeringsarts K.J.J. Luyten, die medische beperkingen vaststelde. Ondanks deze beperkingen weigerde het Uwv in een primair besluit van 15 juli 2003 de WAO-uitkering aan appellant toe te kennen.
Tijdens de bezwaarprocedure werd door de gemachtigde van appellant aangevoerd dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren en dat de geduide functies ongeschikt waren. De bezwaarverzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers oordeelde echter dat de bezwaren niet op nieuwe medische gegevens waren gebaseerd. Uiteindelijk verklaarde het Uwv het bezwaar ongegrond, maar trok later dit besluit in en kende appellant alsnog een WAO-uitkering toe met terugwerkende kracht.
In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, met de correctie van de datum in geding naar 21 augustus 2003.