de onderlinge waarborgmaatschappij SR-Zorgverzekeraar U.A, gevestigd te Rotterdam (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 15 mei 2006, 06/1854 en 06/1855 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 27 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.F. van Veen, werkzaam bij appellante. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. Vermaat.
1.1. Betrokkene heeft op 22 juli 2002 bij appellante een aanvraag ingediend om verstrekking op grond van het bepaalde bij en krachtens de Ziekenfondswet (hierna: ZFW) van een NESS Handmaster. Bij besluit van 4 december 2002 heeft appellante die aanvraag afgewezen op de grond dat een NESS Handmaster geen voor verstrekking in aanmerking komend hulpmiddel is als bedoeld in de, op de ZFW berustende, Regeling hulpmiddelen 1996 (hierna: Regeling). Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2. Op 26 juli 2004 heeft betrokkene opnieuw een aanvraag om verstrekking van een NESS Handmaster ingediend, onder overlegging van de resultaten van een proefbehandeling met een NESS Handmaster waarvan ook reeds melding was gemaakt in de aanvraag van 22 juli 2002. Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft appellante die aanvraag afgewezen, wederom op de grond dat geen sprake is van een verstrekking. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellante, overeenkomstig het advies van het College voor zorgverzekeringen (hierna: Cvz), bij besluit van 14 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat appellante met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de NESS Handmaster wel een verstrekking is. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat appellante, overeenkomstig artikel 2a, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering, dient na te gaan of in het geval van betrokkene sprake is van een verstrekking waarop hij, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs is aangewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.1. De Raad overweegt, ambtshalve, het volgende.
4.1.2. De bestuursrechter in eerste aanleg dient allereerst, ambtshalve, te beoordelen of hij bevoegd is van het bij hem ingestelde beroep kennis te nemen en, zo ja, of dit beroep ontvankelijk is. Is dat het geval, dan dient hij vervolgens, overeenkomstig hetgeen de Raad daarover in zijn uitspraak van 17 april 2007 (LJN: BA2955) in algemene zin heeft overwogen, de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit te toetsen.
4.1.3. Voorafgaand aan en met het oog op deze beoordeling en toetsing dient de bestuursrechter in eerste aanleg de omvang van het geding vast te stellen. Daarbij dient hij onder meer acht te slaan op de rechtspraak van de bestuursrechtelijke appelcolleges over de omvang van de toetsing in geval van een nieuwe (dat wil zeggen: herhaalde) aanvraag of een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar geworden, besluit. De appelrechter beoordeelt ambtshalve of in de aangevallen uitspraak de omvang van het geding juist is vastgesteld.
4.1.4. In het voorliggende geval heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat sprake is van een herhaalde aanvraag (die door appellante - niettemin - inhoudelijk is behandeld en waarbij de oorspronkelijke besluitvorming in volle omvang is heroverwogen). Als gevolg daarvan is de voorzieningenrechter ten onrechte niet uitgegaan van de oorspronkelijke afwijzing en heeft hij zich eveneens ten onrechte niet beperkt tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en, zo ja, of appellante daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.1.5. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd.
4.2.1. De Raad overweegt vervolgens, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het volgende.
4.2.2. Ter ondersteuning van zijn herhaalde aanvraag heeft betrokkene verwezen naar het advies van het Cvz, gepubliceerd in RZA 2003, nr. 39. Daarin gaat het Cvz ervan uit dat de NESS Handmaster een verstevigde orthese is en derhalve in beginsel als verstrekking kan worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat ditzelfde uitgangspunt ook al was neergelegd in het advies van de Ziekenfondsraad, de rechtsvoorganger van het Cvz, gepubliceerd in RZA 1999, nr. 57. Derhalve is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad stelt vervolgens vast dat appellante in dit geval van de in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan haar toegekende bevoegdheid gebruik had kunnen maken zonder in strijd te komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.2.3. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthoff als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007.