ECLI:NL:CRVB:2007:BA8238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6123 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2006. De rechtbank had in die uitspraak de zaak van appellant, die zich richtte tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), behandeld. De Centrale Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn was ingediend. Appellant had de uitspraak van de rechtbank op 1 september 2006 ontvangen, waardoor de beroepstermijn op 2 september 2006 begon te lopen en eindigde op 13 oktober 2006. Het hoger beroepschrift was echter pas op 26 oktober 2006 ingediend, wat te laat was.

Appellant kwam in verzet tegen de uitspraak van 31 januari 2007, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Tijdens de zitting op 15 mei 2007 waren partijen niet verschenen. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de argumenten van appellant niet leidde tot een ander oordeel. De Raad benadrukte dat appellant in beginsel binnen zes weken een uitspraak kon verwachten en dat het zijn verantwoordelijkheid was om bij de rechtbank te informeren over de status van de uitspraak.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De Raad merkte op dat de tweede verzending van de uitspraak op 2 oktober 2006 binnen de beroepstermijn plaatsvond en dat appellant een voorlopig beroepschrift had kunnen indienen om de termijn veilig te stellen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de noodzaak van tijdige indiening van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

06/6123 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2006, 05/3195 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet (hierna: Bw) van 31 januari 2007 heeft de Raad het namens appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, namens appellant in verzet gekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2007, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 31 januari 2007 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is te achten.
Hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 31 januari 2007.
De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak op 1 september 2006 aangetekend is verzonden naar het juiste adres van appellant en derhalve bekend is gemaakt op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 8:79, eerste lid van de Awb, juncto artikel 21 van de Bw.
De beroepstermijn is mitsdien op 2 september 2006 gaan lopen en de laatste dag van deze termijn was 13 oktober 2006.
De aangevallen uitspraak is op 29 september 2006 door de rechtbank retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald” en vervolgens niet-aangetekend op 2 oktober 2006 aan appellant verzonden. Het hoger beroepschrift, gedateerd 26 oktober 2006, is op dezelfde dag ter griffie van de Raad ontvangen, dus na het verstrijken van de beroepstermijn. Hetgeen namens appellant ter zake is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 31 januari 2007.
De Raad merkt voorts op dat appellant ter zitting van de rechtbank is verschenen. Hij kon dus in beginsel binnen een termijn van 6 weken een uitspraak verwachten. Indien deze, zonder bericht, langer uitbleef lag het op de weg van appellant om bij de rechtbank te informeren wanneer er een uitspraak zou volgen.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat de stelling over het niet ontvangen van de uitspraak van de rechtbank door appellant niet nader is onderbouwd.
De tweede verzending van de aangevallen uitspraak op 2 oktober 2006, waarvan de ontvangst daags daarna van de zijde van appellant niet is betwist, vond overigens nog plaats binnen de gestelde beroepstermijn. Appellant had een voorlopig beroepschrift kunnen (laten) indienen om de termijn veilig te stellen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw, in samenhang met het vijfde lid van
artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.A. Huizer.