ECLI:NL:CRVB:2007:BA8238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2006. De rechtbank had in die uitspraak de zaak van appellant, die zich richtte tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), behandeld. De Centrale Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn was ingediend. Appellant had de uitspraak van de rechtbank op 1 september 2006 ontvangen, waardoor de beroepstermijn op 2 september 2006 begon te lopen en eindigde op 13 oktober 2006. Het hoger beroepschrift was echter pas op 26 oktober 2006 ingediend, wat te laat was.
Appellant kwam in verzet tegen de uitspraak van 31 januari 2007, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Tijdens de zitting op 15 mei 2007 waren partijen niet verschenen. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de argumenten van appellant niet leidde tot een ander oordeel. De Raad benadrukte dat appellant in beginsel binnen zes weken een uitspraak kon verwachten en dat het zijn verantwoordelijkheid was om bij de rechtbank te informeren over de status van de uitspraak.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De Raad merkte op dat de tweede verzending van de uitspraak op 2 oktober 2006 binnen de beroepstermijn plaatsvond en dat appellant een voorlopig beroepschrift had kunnen indienen om de termijn veilig te stellen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de noodzaak van tijdige indiening van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures.