ECLI:NL:CRVB:2007:BA8210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3401 ANW, 07-1165 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ANW-uitkering wegens gebrek aan verzekering op overlijdensdatum

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) was afgewezen. De aanvraag was gedaan in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 21 maart 2001. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 4 juli 2002 medegedeeld dat appellante geen recht had op de uitkering, omdat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit werd later door de Svb gehandhaafd in een nieuw besluit op bezwaar van 27 juni 2006, waarin werd gesteld dat de echtgenoot van appellante geen ingezetene van Nederland was en geen arbeid in Nederland verrichtte op het moment van zijn overlijden.

De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om feiten aan te dragen die zouden kunnen aantonen dat haar echtgenoot wel verzekerd was op de dag van zijn overlijden. Appellante heeft echter niet kunnen overtuigen dat haar echtgenoot in Nederland verzekerd was. De Raad heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, gezien het nadere besluit van de Svb. De Raad heeft geoordeeld dat het beroep van appellante tegen het besluit van 27 juni 2006 ongegrond is, en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van M.F. van Moorst als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2007. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

06/3401 ANW
07/1165 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2006, 04/3840 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 15 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een nieuwe beslissing op bezwaar van 27 juni 2006 aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In verband hiermee heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft appellante bij brief van 26 februari 2007 in de gelegenheid gesteld te reageren op de nieuwe beslissing op bezwaar.
Appellante heeft op 23 maart 2007 een reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft op 13 februari 2002 een aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) gedaan in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 21 maart 2001.
Bij besluit van 4 juli 2002 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat haar partner op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW of een internationaal Verdrag.
Bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2004 heeft de Svb het tegen het besluit van 4 juli 2002 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk geacht omdat het na het verstrijken van de bezwaartermijn is ontvangen.
Ter zitting van de rechtbank heeft de Svb het besluit van 16 juli 2004 ingetrokken omdat het besluit van 4 juli 2002 niet op de juiste wijze aan appellante zou zijn bekengemaakt.
De rechtbank heeft vervolgens het tegen het besluit van 16 juli 2004 ingestelde beroep wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. In de aanbiedingsbrief bij de uitspraak is door de rechtbank in de Franse tekst aangekruist dat het beroep niet inhoudelijk behandeld kon worden omdat het beroep te laat was ingediend.
In hoger beroep heeft appellante aangegeven dat zij haar beroepschrift bij de rechtbank tijdig heeft ingediend.
Bij schrijven van 2 november 2006 heeft de Svb een nieuw besluit op bezwaar d.d. 27 juni 2006 overgelegd. In dit besluit heeft de Svb onder handhaving van zijn besluit van 4 juli 2002 het door appellante tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat de echtgenoot van appellante van 3 augustus 1966 tot 20 juli 1990 in Nederland heeft gewerkt en/of gewoond en derhalve op de dag van zijn overlijden op 21 maart 2001 op grond van artikel 13 van de ANW niet verzekerd was omdat hij geen ingezetene was van Nederland en ook geen arbeid in Nederland verrichtte. Evenmin ontleende de echtgenoot aan het Koninklijk Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746) verzekering voor de ANW omdat het hem met ingang van juli 1996 toegekende pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) niet aansloot op verplichte verzekering dan wel vrijwillige verzekering AOW/ANW. Voorts is niet gebleken dat de echtgenoot op het tijdstip van zijn overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wettelijke regelingen.
De Raad heeft aanleiding gezien dit besluit van 27 juni 2006 op grond van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, in verbinding met 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling van het hoger beroep te betrekken.
Bij schrijven van 26 februari 2007 heeft de Raad appellante in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat haar echtgenoot wel verzekerd was op de dag van zijn overlijden.
In reactie op deze brief heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot heeft gewerkt in Nederland en daar ook verzekerd is geweest.
De Raad is van oordeel dat de Svb terecht appellantes aanvraag om een ANW-uitkering heeft afgewezen op de grond dat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, zoals verwoord in het besluit van 27 juni 2006. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De Raad zal appellantes hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren, nu appellante, gezien het nadere besluit van 27 juni 2006, bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad geen belang heeft.
Uit het vorenstaande blijkt voorts dat het beroep dat appellante geacht wordt te hebben ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2006 ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat appellante geacht wordt te hebben ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
statue:
Déclare le recours interjeté non-recevable;
Déclare mal fondé le recours que l’appelante est censée avoir formé contre la decision
du 27 juin 2006.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de M.F. van Moorst en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 15 juin 2007.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.