ECLI:NL:CRVB:2007:BA8185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4473 WAO, 05/4474 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M.C.M. van Laar
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en ziekengeld na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De besluiten betroffen de weigering van een WAO-uitkering en ziekengeld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de medische informatie die zij had overgelegd, zonder nadere motivering had verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 9 mei 2007, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door een advocaat.

De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de rechtbank een zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts alle relevante medische gegevens en klachten van appellante in hun beoordeling hebben meegenomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen, omdat hij voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De Raad heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante correct is vastgesteld en dat zij in staat is om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, zowel voor wat betreft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het Uwv als het beroep tegen het tweede besluit van het Uwv, dat ook ongegrond is verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan appellante. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter.

Uitspraak

05/4473 WAO, 05/4474 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
appellante (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2005, 04/1626 en 04/1658 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Besluit 1, 05/4473 WAO
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van het Uwv van 18 mei 2004 (hierna: besluit 1), waarbij het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 december 2003 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen na 27 november 2003.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de in beroep aangevoerde gronden en de in bezwaar en beroep overgelegde medische stukken, en zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank die medische informatie zonder nadere motivering aan de kant heeft geschoven. De Raad ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat een zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling van de belastbaarheid is rekening gehouden met de door appellante geuite klachten van lichamelijke en psychische aard. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van de uitslag van een in Spanje in juli 2003 verricht MRI-onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts is bij de heroverweging ingegaan op alle bezwaren van appellante en heeft kennis genomen van een door appellante overgelegd rapport van de behandelend chiropractor alsmede van door de bezwaarverzekeringsarts opgevraagde inlichtingen van de behandelend maatschappelijk werkster. In de beroepsfase is de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 20 april 2005 ingegaan op de beroepsgronden en heeft tevens gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde verklaringen van de psychiater en de anesthesioloog van appellante niet tot een bijstelling van de belastbaarheid kunnen leiden. Met de beperkingen en klachten van appellante op de datum in geding alsmede met de inlichtingen van behandelaars van appellante zoals die in geding zijn gebracht, is naar het oordeel van de Raad voldoende rekening gehouden. De Raad acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding een deskundige te raadplegen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de belastbaarheid van appellante niet correct is vastgesteld. Met inachtneming van die belastbaarheid moet appellante, mede gelet op de in beroep en hoger beroep nog overgelegde nadere motiveringen van de bezwaararbeidsdeskundige, in staat worden geacht de voor haar geselecteerde functies te verrichten. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 1 in stand zijn gelaten.
Besluit 2, 05/4474 ZW
Bij besluit van 22 maart 2004 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, appellante bericht dat zij met ingang van 17 maart 2004 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) omdat zij toen niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid, zijnde de haar in het kader van de WAO-beoordeling voorgehouden functies. Bij besluit van 18 mei 2004 (hierna: besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 maart 2004 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beroep van appellante tegen besluit 2. Appellante heeft in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan in beroep. De Raad ziet ook hier geen aanleiding het verzoek van appellante een deskundige in te schakelen te honoreren. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en het oordeel waartoe deze de rechtbank hebben geleid. Aan besluit 2 ligt een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag, dat op voldoende zorgvuldige wijze door de bezwaarverzekeringsarts is heroverwogen en nog nader is toegelicht naar aanleiding van het beroep. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 2 terecht ongegrond verklaard. Ook in zoverre komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van besluit 1 in stand zijn gelaten en het beroep tegen besluit 2 ongegrond is verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Gunter.