ECLI:NL:CRVB:2007:BA8097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische deskundigheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant had zich ziek gemeld per 26 november 2002, maar het Uwv stelde dat hij vanaf 18 augustus 2003 geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak de beslissing van het Uwv bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 9 mei 2007 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv bij zijn besluiten van de juiste maatstaf is uitgegaan. De Raad concludeerde dat appellant van 2 april 2001 tot 1 augustus 2002 als veilingmedewerker had gewerkt en daarna als taxichauffeur, maar dat hij op 1 oktober 2003 niet meer geschikt was voor zijn werk als taxichauffeur.
De Raad oordeelde dat de deskundige, R.A.F. de Lind van Wijngaarden, die door de rechtbank was geraadpleegd, voldoende expertise had om een oordeel te geven over de medische situatie van appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarmee de weigering van het ziekengeld door het Uwv werd gehandhaafd.