ECLI:NL:CRVB:2007:BA7941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-4464 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van het recht op vrijwillige verzekering voor de AOW en ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die ten onrechte was uitgesloten van het recht op vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, woonachtig in Spanje, was sinds 1989 vrijwillig verzekerd voor deze wetten, maar werd met ingang van 1 januari 2000 uitgesloten van deze verzekering op basis van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999. Deze uitsluiting werd haar medegedeeld bij een beschikking op 11 oktober 2000, die later werd gehandhaafd bij een beslissing op bezwaar op 11 april 2001.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank ten onrechte aannam dat de verplichte verzekering van haar echtgenoot, die in Nederland werkzaam was en in Spanje woonde, met ingang van 1 januari 2000 was beëindigd. Appellante betoogde dat de regeling in de EG-verordening 1408/71 ruimte biedt voor het in stand houden van de vrijwillige verzekering en dat de rechtbank de weigering om deze voort te zetten ten onrechte geoorloofd achtte. De Raad concludeerde dat het hoger beroep slaagde en dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd moesten worden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedroegen, en het betaalde griffierecht van € 109,23. Deze uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die de Svb aanleiding gaf om zijn standpunt te herzien en appellante de mogelijkheid bood zich vrijwillig te verzekeren voor een periode van zes jaar.

Uitspraak

02/4464 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Spanje) (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2002, 01/1934 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 21 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is gehuwd met [naam echtgenoot], hierna: de echtgenoot, die sedert 1963 krachtens arbeidsovereenkomst in Nederland werkzaamheden heeft verricht. Thans is de echtgenoot in Spanje woonachtig; hij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van ongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is sedert 1989 vrijwillig verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW).
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746) werd appellante met ingang van 1 januari 2000 uitgesloten van het recht op vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW. Dit is haar medegedeeld bij beschikking 11 oktober 2000, welke is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 11 april 2001, hierna: het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte ervan uitgaat dat als vaststaand kan worden aangenomen dat aan de verplichte verzekering AOW/ANW van de echtgenoot met ingang van 1 januari 2000 een einde is gekomen. Voorts is appellante van mening dat de regeling in bijlage VI van de EG-verordening 1408/71, onderdeel Q (voorheen J), sub 2, onder f wel ruimte biedt voor het in stand houden van de vrijwillige verzekering en dat de rechtbank de weigering om de vrijwillige verzekering voort te zetten ten onrechte geoorloofd acht. Zij stelt zich op het standpunt dat de koppeling van de mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te zijn aan de verplichte verzekering van haar echtgenoot niet mogelijk is, nu de AOW als uitgangspunt hanteert dat elk der partners zich individueel verzekert.
In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van
7 juli 2005, Van Pommeren-Bourgondiën, C-227/03 (LJN AU1322) heeft de Svb aanleiding gezien zijn standpunt te herzien en is aan appellante de gelegenheid geboden zich vanaf 1 januari 2000 vrijwillig te verzekeren voor de duur van 6 jaar. Appellante heeft de Svb vervolgens te kennen gegeven hiervan tot 1 september 2005 gebruik te willen maken.
De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt en dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen. De Svb zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet gelet op het voorgaande aanleiding de Svb te veroordelen tot betaling van de kosten die appellante in verband met het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellante van in totaal € 966,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
JK/13062007