ECLI:NL:CRVB:2007:BA7762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen herziening arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van appellante tegen de herziening van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante ontving een WAO-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd deze herzien naar 45 tot 55%. Appellante maakte bezwaar tegen deze herziening, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 24 augustus 2006.
In hoger beroep stelde appellante dat zij pas door de toelichting bij het besluit begreep dat zij geacht werd gedurende volledige werkdagen te kunnen werken. Dit leidde tot de conclusie dat de schatting van haar arbeidsongeschiktheid gebaseerd was op de duiding van functies. Appellante betoogde dat de toelichting haar te laat had bereikt door een verkeerde adressering, waardoor zij niet binnen de wettelijke termijn bezwaar had kunnen maken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het besluit van 15 juli 2005 op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat appellante na de termijn van zes weken bezwaar had gemaakt.
De Raad concludeerde dat het ontbreken van nadere onderbouwing in het besluit van 15 juli 2005 niet voldoende reden was om te oordelen dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. De Raad wees erop dat appellante in eerdere gesprekken met de arbeidsdeskundige duidelijk was gemaakt dat er geen urenbeperking gold en dat de schatting was gebaseerd op theoretische functies. De stelling van appellante dat haar mate van arbeidsongeschiktheid overeenkwam met het aantal uren dat zij werkte, werd niet ondersteund door de ter zitting gegeven toelichting. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.