ECLI:NL:CRVB:2007:BA7746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4533 BZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juni 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft werd ongegrond verklaard. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor bedrijfskapitaal en noodzakelijke kosten van het bestaan, die door het College op 10 januari 2005 werd afgewezen. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het College verklaarde dit bezwaar op 4 mei 2005 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2007 uitspraak gedaan. De Raad constateerde dat het bezwaarschrift van appellante na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, die eindigde op 22 februari 2005. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had afgezien van een inhoudelijke beoordeling van het geschil, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellante had aangevoerd dat zij pas recent op de hoogte was van de noodzaak om bezwaar te maken en dat zij moeite had met het formuleren van haar bezwaar. De Raad oordeelde echter dat deze redenen niet konden leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding haar niet kon worden tegengeworpen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier A.H. Polderman-Eelderink, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/4533 BZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juni 2006, 05/3494 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.P. van der Linden, werkzaam bij de gemeente Delft.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 4 januari 2005 een aanvraag ingediend ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal en in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Bij besluit van 10 januari 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 februari 2005, ontvangen op 25 februari 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 mei 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 mei 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat het bezwaarschrift van appellante ter post is bezorgd na de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor het indienen van een bezwaarschrift voorgeschreven termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 22 februari 2005.
Appellante heeft in haar bezwaarschrift meegedeeld dat zij pas recent wist dat zij een bezwaarschrift had moeten indienen en vervolgens bij brief van 4 maart 2005 als reden voor het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift aangevoerd dat zij niet de juiste woorden kon vinden om haar bezwaar op papier te zetten.
Evenals het College en de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat hetgeen door appellante is aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat het niet tijdig maken van bezwaar haar niet kan worden tegengeworpen. De Raad merkt in dit verband nog op dat appellante in het besluit van 10 januari 2005 op de mogelijkheid van bezwaar bij het College en op de daarvoor geldende termijn is gewezen en dat zij zo nodig binnen die termijn een voorlopig bezwaarschrift bij het College had kunnen indienen.
Een en ander betekent dat de rechtbank terecht heeft afgezien van een inhoudelijke beoordeling van het geschil en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.