ECLI:NL:CRVB:2007:BA7743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 12 november 2004 geoordeeld dat de beslissing van het UWV om de WAO-uitkering van betrokkene niet te herzien, onterecht was. Betrokkene ontvangt sinds 17 augustus 1978 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Hij meldde zich op 25 augustus 1998 vanuit Portugal met een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV weigerde echter de uitkering te herzien, omdat zij van mening was dat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg was van de aandoening waarvoor betrokkene uitkering ontving.
De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderzocht of de psychische klachten van betrokkene voortkwamen uit de aandoening waarvoor hij een uitkering ontving. De rechtbank benadrukte dat bij twijfel over het oorzakelijk verband, de balans ten gunste van de betrokkene moet doorslaan. Het UWV ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het UWV geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De Raad stelde vast dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de psychische klachten van betrokkene niet voldoende waren onderzocht en dat er een verband was met de eerdere arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep veroordeelde het UWV in de proceskosten van betrokkene, die werden vastgesteld op € 644,-. Tevens werd er een griffierecht van € 428,- opgelegd aan het UWV. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 mei 2007.