ECLI:NL:CRVB:2007:BA7742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning en weigering van AOW-pensioen in relatie tot verzekeringsperiodes en internationale verdragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2007 uitspraak gedaan over de toekenning van AOW-pensioen aan een betrokkene die in Marokko woonde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had bij besluit van 19 maart 2001 medegedeeld dat de betrokkene geen recht had op AOW-pensioen omdat zij nooit verzekerd was geweest onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). Dit besluit werd in een later besluit gedeeltelijk herzien, waarbij de Svb de betrokkene een AOW-pensioen van 38% toekende, gebaseerd op de verzekering van haar echtgenoot in Nederland. De betrokkene ging in beroep tegen de ingangsdatum van het pensioen en de volledige weigering van AOW.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, met de overweging dat zij geen recht op AOW kon ontlenen aan de verzekering van haar echtgenoot, omdat zij nooit in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank oordeelde ook dat de betrokkene geen aanspraak kon maken op de wijzigingen in de regelgeving die per 1 november 2004 in werking traden. De betrokkene voerde aan dat zij altijd bereid was geweest om premies voor de vrijwillige verzekering te betalen, maar de Raad oordeelde dat zij niet bevoegd was om zich aan te melden voor deze verzekering.
De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van de betrokkene niet konden slagen. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de ingangsdatum van het weduwepensioen niet ter discussie stond. De Raad oordeelde dat de betrokkene geen recht had op AOW-pensioen op basis van de internationale verdragen, en dat de Svb correct had gehandeld in haar besluiten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met P.H. Broier als griffier aanwezig.