[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 december 2004, nr. 04/980 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 mei 2007
Namens appellante heeft D. Zeeman, werkzaam bij administratiekantoor D. Zeeman B.V. te Marken, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2007. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
Met ingang van 1januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank, in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en de bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Bij besluit van 11 september 2002 heeft de Svb de uitkering van appellante ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) herzien en, onder meer, voor de maand december 2001 vastgesteld op € 694,11. Tevens is een terugvordering aangekondigd van € 412,18 aan te veel ontvangen Anw-uitkering.
In bezwaar is namens appellante onder meer aangevoerd dat bezwaar bestaat tegen de berekening per maand van de uitkering ingevolge de ANW. Bij brief van 20 januari 2003 heeft de Svb de herziening van de uitkering toegelicht. Bij brief van
9 februari 2003 is hierop namens appellante geantwoord dat in december 2001 een eindejaarsuitkering heeft plaatsgevonden conform de CAO. Deze uitkering dient over twaalf maanden te worden verdeeld. Hierbij wordt opgemerkt dat de eindejaarsuitkering wordt berekend over het jaarsalaris. Tevens wordt een beroep gedaan op artikel 8, derde lid, van het Inkomens- en samenloopbesluit ANW (hierna: het Besluit), volgens welke bepaling bij per maand wisselende inkomsten een gemiddeld inkomen per maand moet worden bepaald. Door de Svb is hierop bij brief van 2 april 2003 geantwoord dat incidentele beloningen zoals eindejaarsuitkeringen dienen te worden toegerekend aan de maand waarin deze door de werkgever betaald worden. Namens appellante is hier bij brief van 23 april 2003 tegenover gesteld dat conform de afspraak bij de CAO-onderhandelingen de eindejaarsuitkering in de plaats treedt van een loonsverhoging. Het is derhalve geen dertiende maand. Op die grond dient de eindejaarsuitkering over twaalf maanden te worden verdeeld.
Bij besluit van 9 april 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft de Svb het bezwaar, voor wat betreft de vaststelling van de ANW-uitkering in de maand december 2001, ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat uitkeringen zoals een eindejaarsuitkering conform de systematiek van artikel 5 van de Coördinatiewet Sociale verzekering worden toegerekend aan de maand waarop ze worden genoten. Dit leidt er in het algemeen toe dat een incidentele uitkering in mindering wordt gebracht in de maand waarin deze wordt uitbetaald.
In beroep is door de Svb nog aangevoerd dat appellante geen per maand wisselende inkomsten heeft gehad, zodat artikel 8, derde lid, van het Besluit in haar situatie geen toepassing kan vinden.
De rechtbank heeft het standpunt van de Svb gevolgd. De eindejaarsuitkering dient toegerekend te worden aan de maand waarin deze is genoten. Artikel 8, derde lid, van het Besluit is op de onderhavige situatie niet van toepassing. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat in het onderhavige geval de herziening van de uitkering met terugwerkende kracht niet in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel. Appellante had, aldus de rechtbank, redelijkerwijs behoren te weten dat de ontvangst van de eindejaarsuitkering van invloed zou zijn op de hoogte van haar uitkering. Verder heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van 'dringende redenen' om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben partijen hun in bezwaar en beroep ingenomen standpunten in essentie herhaald.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de Svb met recht de gehele eindejaarsuitkering als inkomen uit arbeid in mindering heeft gebracht op de uitkering ingevolge de ANW over de maand december 2001.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met appellantes stellingname in bezwaar en beroep, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad verwijst in dit verband nog naar zijn uitspraak van 15 november 2002, LJN AF 2374, waarin, impliciet, reeds in de hiervoor aangeduide zin is beslist. Van gronden om in dit geval af te wijken van de hoofdregel dat inkomsten uit arbeid moeten worden toegerekend aan de maand waarin ze worden genoten, is de Raad niet gebleken.
Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.