ECLI:NL:CRVB:2007:BA7737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7056 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van niet-verzekering onder de AKW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was vrijwillig verzekerd onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Hij verzocht op 8 april 2004 om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kind Jouairiya, geboren op 31 maart 2004. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde deze aanvraag, omdat appellant niet als verzekerd onder de AKW kon worden beschouwd, aangezien hij geen ingezetene van Nederland was en niet onderworpen was aan de loonbelasting voor in Nederland verrichte arbeid. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze weigering in haar uitspraak van 9 november 2005, waartegen appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant stelde dat hij recht had op kinderbijslag omdat hij een WAO-uitkering ontving van ten minste 35% van het minimumloon en vrijwillig verzekerd was onder de AOW, ANW en AKW. De Raad oordeelde dat appellant vanaf zijn vertrek uit Nederland niet verzekerd was op grond van artikel 6 van de AKW, omdat hij geen ingezetene was. De rechtbank had ook vastgesteld dat appellant niet verzekerd was gebleven onder de AKW na 1 januari 2000, omdat zijn kind pas in 2004 was geboren. De Raad concludeerde dat de Svb terecht kinderbijslag had geweigerd, aangezien een vrijwillige verzekering onder de AKW niet mogelijk is.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier.

Uitspraak

05/7056 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2005, 04/3960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 mei 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant woont in Marokko en ontvangt aldaar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Vanaf 1 januari 2000 is appellant vrijwillig verzekerd krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 8 april 2004 heeft appellant aan de Svb verzocht kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan hem toe te kennen ten behoeve van zijn kind Jouairiya, geboren op 31 maart 2004.
Bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 28 mei 2004 gehandhaafd, waarbij is geweigerd vanaf het tweede kwartaal van 2004 kinderbijslag aan appellant toe te kennen voor Jouairiya. Daarbij is overwogen dat appellant niet als verzekerd ingevolge de AKW kan worden beschouwd, nu hij geen ingezetene van Nederland is, geen werkzaamheden hier te lande verricht terzake waarvan hij aan de loonbelasting is onderworpen en ook niet één van de bepalingen van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volks-verzekeringen 1999, van 24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746) op hem van toepassing zijn.
Appellant heeft in beroep en in hoger beroep aangevoerd dat hij wel recht heeft op kinderbijslag voor zijn kind, omdat hij een WAO-uitkering ontvangt van ten minste 35% van het minimumloon en hij vanaf 2000 vrijwillig verzekerd is ingevolge de AOW, ANW en AKW.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellant vanaf zijn vertrek uit Nederland niet verzekerd is op grond van artikel 6 van de AKW, nu hij geen ingezetene is en ook niet terzake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Met betrekking tot de vraag of appellant op grond van artikel 26 van KB 746 verzekerd was krachtens de AKW heeft de rechtbank overwogen dat dit artikel met ingang van 1 januari 2000 is vervallen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat sindsdien in artikel 27 van KB 746 is bepaald dat ten aanzien van personen die tot aan 1 januari 2000 verzekerd waren ingevolge de volksverzekeringen op grond van artikel 26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel geen recht meer hebben op kinderbijslag krachtens de AKW, artikel 26 voor wat betreft de toepassing van de AKW vanaf die dag van kracht blijft, zij het zolang het jongste kind voor wie de verzekerde vóór die dag recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant op grond van deze bepaling niet verzekerd is gebleven voor de AKW vanaf 1 januari 2000, nu zijn kind eerst in 2004 is geboren. Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant vanaf 1 januari 2000 weliswaar vrijwillig verzekerd is gebleven ingevolge de AOW en de ANW, maar dat een vrijwillige verzekering krachtens de AKW niet mogelijk is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de Svb terecht heeft geweigerd kinderbijslag aan appellant toe te kennen.
De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.