ECLI:NL:CRVB:2007:BA7724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2991 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 april 2004, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 17 februari 2003 werd vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), was van mening dat zijn lichamelijke beperkingen niet correct waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 april 2007, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft een orthopedisch chirurg, dr. A.D. Verburg, geraadpleegd, die in zijn rapport van 13 december 2006 concludeerde dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de relevante datum correct was en dat hij in staat was de aan hem voorgehouden functies te vervullen. De Raad heeft geen redenen gevonden om dit oordeel te betwisten en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2007.

Uitspraak

04/2991 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 april 2004, 2003/657 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.G.W. Hendriks, advocaat te Hoensbroek, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft een nader stuk ingezonden.
De orthopedisch chirurg dr. A.D. Verburg heeft de Raad desgevraagd van verslag en advies gediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 12 april 2007. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), welke laatstelijk sedert
4 juni 2002 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 18 december 2002 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 17 februari 2003 ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedroeg. Appellants bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van
31 maart 2003 ongegrond verklaard.
Ter zitting van de rechtbank heeft het Uwv zich nader op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 17 februari 2003 15 tot 25% bedroeg. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2003 vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van 17 februari 2003 vastgesteld op
15 tot 25%, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 17 februari 2003 15 tot 25% bedroeg. Appellant is van oordeel dat zijn lichamelijke beperkingen zijn onderschat.
Op verzoek van de Raad heeft de orthopedisch chirurg Verburg, voornoemd, van verslag en advies gediend. In zijn rapport van 13 december 2006 is deze deskundige op grond van zijn anamnese en lichamelijk en röntgenologisch onderzoek tot het oordeel gekomen dat op de in geding zijnde datum de voor appellant vastgestelde belastbaarheid van toepassing was en dat appellant op die datum de aan hem voorgehouden functies kon vervullen. De Raad ziet geen aanknopingspunten om dit oordeel niet te volgen. Ook overigens heeft de Raad in de gedingstukken geen aanleiding kunnen vinden de voor appellant vastgestelde belastbaarheid en de medische geschiktheid van de functies onjuist te achten dan wel daarnaar nader onderzoek te doen verrichten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.