ECLI:NL:CRVB:2007:BA7672
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van haar aanvraag om bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellante had op 7 februari 2005 een aanvraag ingediend, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag op 8 maart 2005 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante en haar ex-echtgenoot een gezamenlijke huishouding voerden, wat in strijd was met de voorwaarden voor bijstandsverlening.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 juni 2006 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding, onder andere op basis van een verklaring van appellante zelf tijdens een huisbezoek door de Sociale Dienst Amsterdam.
De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante, waarin zij aangaf dat haar ex-echtgenoot zes dagen per week bij haar sliep en zijn kleding bij haar lag, voldoende steun vond in de overige onderzoeksbevindingen. De Raad concludeerde dat het College terecht had gesteld dat appellante en haar ex-echtgenoot een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.