ECLI:NL:CRVB:2007:BA7639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4098 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor dieetkosten en alternatieve geneesmiddelen zonder medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 22 juni 2006 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht ongegrond verklaarde. Appellante had op 28 december 2004 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor dieetkosten en kosten van alternatieve geneesmiddelen. Het College wees deze aanvraag af op 28 april 2005, na advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), omdat er geen medische noodzaak was vastgesteld voor het dieet of de alternatieve geneesmiddelen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 1 februari 2006, ging appellante in beroep bij de rechtbank, die de afwijzing bevestigde.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht had gesteld dat de noodzaak voor bijzondere bijstand niet aannemelijk was gemaakt. De Raad benadrukte dat bij aanvragen om bijzondere bijstand eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van noodzakelijke kosten. Aangezien appellante geen medische gegevens had aangevoerd die de zorgvuldigheid van het medisch advies van het CIZ in twijfel trokken, bleef de afwijzing van de aanvraag staan. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en G. van der Wiel en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007, met R.E. Lysen als griffier.

Uitspraak

06/4098 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2006, 06/616 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College).
Datum uitspraak: 5 juni 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Maastricht hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellante heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. C.M.J. Herings, advocaat te Maastricht. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door L.B.W. Heuts, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 28 december 2004 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor - onder meer - dieetkosten en kosten van alternatieve geneesmiddelen. Bij besluit van 28 april 2005 heeft het College, na gevraagd advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), deze aanvraag afgewezen op de grond dat er geen medische noodzaak aanwezig is voor het volgen van een dieet dan wel voor het gebruik van alternatieve geneesmiddelen.
Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het college, na een verkregen nader advies van het CIZ, het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 februari 2006 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijstand voor zover deze niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover deze niet meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Bij aanvragen om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is van noodzakelijke kosten. Indien hiervan geen sprake is dient de aanvraag te worden afgewezen.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de noodzaak tot het verlenen van bijzondere bijstand voor de dieetkosten en de kosten voor alternatieve geneesmiddelen niet aannemelijk is geworden. De Raad onderschrijft daarbij de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten en kosten voor alternatieve geneesmiddelen dan ook terecht afgewezen.
Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Met betrekking tot de grond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat door appellante geen medische gegevens zijn aangevoerd die de zorgvuldigheid van het medisch advies van het CIZ in twijfel trekken, merkt de Raad op dat appellante is gezien op het spreekuur van de CIZ-arts, die de informatie uit de behandelend sector heeft meegewogen in haar advies. Daarbij benadrukt de Raad dat de informatie van de behandelend specialist Van Lint niet zonder meer het standpunt van appellante ondersteunt, terwijl het door het Academisch Ziekenhuis Maastricht verrichte onderzoek naar de vermeende glutenintolerantie, zoals ter zitting van de Raad door de gemachtigde van appellante is verklaard, niet een goed waarneembaar resultaat heeft opgeleverd. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G. van der Wiel en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R.E. Lysen.