ECLI:NL:CRVB:2007:BA7625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2458 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsuitkering en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Scherpenzeel niet-ontvankelijk werd verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Appellant had op 5 september 2005 een fax gestuurd naar de rechtbank, waarin hij aangaf in voorlopig beroep te willen komen tegen een besluit. De rechtbank vroeg appellant om opheldering over de termijnoverschrijding, waarop de gemachtigde van appellant antwoordde dat het beroep was gericht tegen een ander besluit. Appellant stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn medische toestand, maar de Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig had gereageerd op de brief van de rechtbank en dat de ingediende beroepschrift niet duidelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier L.M. Reijnierse, op 19 juni 2007.

Uitspraak

06/2458 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 maart 2006, 05/4080 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Scherpenzeel (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. J. Woltman, advocaat te Bolsward, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Woltman. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.S. van Ginkel-Schuur, werkzaam bij de gemeente Scherpenzeel.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een bijstandsuitkering. Bij besluit van 23 maart 2005 heeft het College de bijstand vanaf 1 juli 2002 ingetrokken. Appellant heeft daartegen op 2 mei 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het College de over de periode van
1 juli 2002 tot 1 maart 2005 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 34.658,81 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het College de tegen het besluit van 23 maart 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Op 5 september 2005 heeft appellant aan de rechtbank Arnhem een fax met de volgende inhoud gezonden: “Zoals telefonisch afgesproken zou ik hierbij in voorlopig beroep willen komen inzake het meegezonden besluit.”. Bij deze fax was gevoegd een afschrift van het besluit van 12 juli 2005.
Bij brief van 7 september 2005 heeft de rechtbank appellant gevraagd aan te geven waarom het beroep buiten de wettelijke termijn is ingediend. De toenmalige gemachtigde van appellant heeft bij brief van 19 september 2005 aan de rechtbank laten weten dat met het beroepschrift werd beoogd beroep in te stellen tegen het besluit van 26 juli 2005, welk besluit daarbij ook is overgelegd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
26 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroep pas is ingesteld bij brief van
19 september 2005.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellant stelt zich primair op het standpunt dat tijdig beroep is ingesteld, nu het beroepschrift binnen de wettelijke termijn is ingediend en slechts per abuis het verkeerde besluit is meegezonden. De Raad volgt appellant daarin niet. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het voorlopige beroepschrift van appellant geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat het is gericht tegen het daarbij gevoegde besluit van
12 juli 2005. Daarbij betrekt de Raad dat in dit beroepschrift geen enkele inhoudelijke duiding van het bestreden besluit is gegeven, zodat de vergissing van appellant voor de rechtbank ook niet kenbaar was.
Het subsidiaire standpunt van appellant houdt in dat, indien wordt geoordeeld dat sprake is van het instellen van beroep buiten de wettelijke termijn, de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht verschoonbaar moet worden geacht, gelet op de medische gesteldheid van appellant - stemmingswisselingen en verwardheid, met name als gevolg van medicijngebruik - in de zomer van 2005. Appellant heeft voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar de in beroep overgelegde verklaring van zijn huisarts en naar de in hoger beroep overgelegde verklaring van dr. J. Broekroelofs, alsmede naar de inhoud van medische bijsluiters betreffende door appellant destijds gebruikte medicijnen.
De Raad overweegt hieromtrent dat uit de overgelegde medische gegevens niet zonder meer kan worden afgeleid dat appellant vanwege stemmingswisselingen of verwardheid niet in staat was de hier van belang zijnde brieven goed te begrijpen en zijn belangen terzake daarvan voldoende adequaat te behartigen. De verklaring van de huisarts is daarvoor onvoldoende specifiek. Voorts blijkt uit de verklaring van dr. Broekroelofs dat deze geen uitspraak kan doen over de vraag of stemmingswisselingen of verwardheid destijds met ziekte of medicatie te maken hebben gehad. Verder neemt de Raad in aanmerking dat, zo is ter zitting gebleken, appellant voordat hij het beroepschrift van
5 september 2005 indiende advies heeft ingewonnen bij een rechtshulpverlener.
Appellant heeft in dit verband nog gesteld dat hij de handelwijze van het College, te weten het bij de besluitvorming uit elkaar trekken van de intrekking en de terugvordering, verwarrend vindt. De Raad acht deze grief niet geheel zonder grond. Gelet evenwel op het gegeven dat appellant binnen de beroepstermijn betreffende het besluit van 26 juli 2005 rechtskundig advies heeft ingewonnen en mede in aanmerking genomen de duidelijke in de besluiten van 12 juli 2005 en 26 juli 2005 opgenomen clausules over de mogelijkheden van bezwaar en beroep, acht de Raad dit onvoldoende voor de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Bij het voorgaande betrekt de Raad ten slotte dat appellant (dan wel zijn toenmalige rechtshulpverlener) niet per ommegaande heeft gereageerd op de brief van de rechtbank van 7 september 2005 teneinde de inzending van het verkeerde besluit recht te zetten. Dat kon ook nog binnen de beroepstermijn, aangezien deze liep tot en met 9 september 2005.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get.) L.M. Reijnierse.
GG230507