ECLI:NL:CRVB:2007:BA7623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2716 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand aan zelfstandige

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in het kader van een procedure tegen de curator in zijn faillissement. Appellant, die een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 24 augustus 2004 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand tot een bedrag van € 760,64. Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân kende echter slechts € 89,-- toe, met de overweging dat indien appellant gebruik had gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand, de eigen bijdrage ook € 89,-- zou zijn geweest. Het Dagelijks Bestuur verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond, met de stelling dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd, waardoor de kosten niet noodzakelijk waren.

De rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 6 april 2006, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 juni 2007 geoordeeld dat de Wrb in beginsel als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van rechtsbijstand. De Raad concludeerde dat appellant, gezien de bepalingen in de Wrb, niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, omdat zijn aanvraag betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig beroep.

De Raad oordeelde verder dat er geen zeer dringende redenen waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden, en dat het Dagelijks Bestuur niet bevoegd was om bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

06/2716 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 april 2006, 05/667 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân, gevestigd te Bolsward (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 19 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2005 oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van onder andere de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) en de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) uit die tot die datum werden uitgeoefend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland. In deze uitspraak wordt onder het Dagelijks Bestuur tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland.
Namens appellant heeft mr. drs. M.P.J. Appelman, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 06/2715 WWB plaatsgevonden op 8 mei 2007. Appellant is verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Hulzinga, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân. Na de sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de WWB.
Op 24 augustus 2004 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van een advocaat tot een bedrag van € 760,64. De kosten hebben betrekking op een procedure tegen de curator in zijn faillissement. Appellant heeft geen toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) aangevraagd.
Bij besluit van 6 december 2004 heeft het Dagelijks Bestuur bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 89,--. Hiertoe is overwogen dat, indien appelllant gebruik had gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand, de eigen bijdrage € 89,-- zou bedragen.
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2004 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Dagelijks Bestuur ten grondslag gelegd dat de Wrb kan worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende voorziening, in welk kader de onderhavige kosten als niet noodzakelijk zijn aangemerkt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 maart 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft ingevolge artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in een bepaalde situatie niet noodzakelijk is geacht dient de toepassing van de WWB zich daarbij aan te sluiten.
Naar het oordeel van de Raad dient voor kosten van rechtsbijstand de Wrb in beginsel te worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Blijkens het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf of beroep betreft. Een uitzondering wordt gemaakt indien de voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand of indien het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad is van oordeel dat appellant gelet op het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Uit de Memorie van Antwoord bij deze bepaling blijkt dat de keuze is gemaakt om de rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitoefening betreffen van rechtsbijstand uit te sluiten om te voorkomen dat die rechtsbijstandskosten worden afgewenteld op de overheid. In dat kader wordt opgemerkt dat deelname aan het economisch leven nu eenmaal risico’s met zich brengt en dat de ondernemer voor dit soort risico’s kan reserveren of zich verzekeren (TK1992-1993, 22609, nr 6, p.12). De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat hiermee een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het bieden van gefinancierde rechtsbijstand in de in artikel 12, tweede lid, onder e, van de Wrb genoemde gevallen. Dit brengt mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de gevraagde kosten in de weg staat.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 16 van de WWB dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is (TK2002-2003, 28870, nr 3, p.46-47). In de omstandigheid dat de afwikkeling van het faillissement naar de mening van appellant te lang op zich liet wachten ziet de Raad geen aanknopingspunt om te oordelen dat in zijn geval sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Gelet op het vorenstaande was het Dagelijks Bestuur niet bevoegd bijzondere bijstand toe te kennen voor de onderhavige kosten. Door niettemin bijzondere bijstand tot een bedrag van € 89,-- toe te kennen, is appellant niet tekort gedaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2007.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R.J. van der Veen.