ECLI:NL:CRVB:2007:BA7365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor lichte, rugsparende arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de weigering van het Uwv om appellant ziekengeld toe te kennen werd bevestigd. Appellant, die voor 20 uur per week als agrarische medewerker werkte en daarnaast een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), viel op 24 mei 2000 uit met lage rugklachten. Na het voltooien van de wachttijd weigerde het Uwv op 23 mei 2001 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant geschikt werd geacht voor lichte, rugsparende arbeid. Appellant voerde aan dat hij onder behandeling was van verschillende specialisten en dat zijn medische situatie niet was verbeterd. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor ten minste één van de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. De Raad stelde vast dat er geen termen aanwezig waren om de beslissing van het Uwv te herzien, en dat appellant geen recht had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) omdat hij geschikt werd geacht voor lichte arbeid. De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2007.