ECLI:NL:CRVB:2007:BA7306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2710 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Klinkert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 19 april 2004, die het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onvoldoende was gemotiveerd en dat het besluit van het Uwv niet zorgvuldig was voorbereid.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv met een nieuwe beslissing op bezwaar van 14 februari 2007 volledig tegemoet is gekomen aan de grieven van appellante. Hierdoor heeft appellante geen procesbelang meer bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft tevens overwogen dat het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan in het openbaar op 14 juni 2007 door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier J.J.B. van der Putten. De Raad heeft bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rechten van appellanten in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

04/2710 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank
Groningen van 19 april 2004, 03/392 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juni 2006 heeft de fungerend president van de Raad de orthopedisch chirurg M.S. Sietsma als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Bij rapport van 4 december 2006 heeft de deskundige van verslag en advies gediend aan de hand van de hem voorgelegde vraagstelling.
Naar aanleiding van dit rapport heeft het Uwv een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts N. Visser d.d. 15 januari 2007 ingezonden. Bij brief van
14 februari 2007 heeft het Uwv voorts een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam d.d. 8 februari 2007 en een nieuwe beslissing op bezwaar van
14 februari 2007 aan de Raad doen toekomen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 18 september 2002 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
29 oktober 2002 wordt ingetrokken, omdat zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO.
Bij beslissing op bezwaar van 12 maart 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de beslissing van 18 september 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd; daarbij is tevens beslist over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de overweging dat de arbeidskundige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat het bestreden besluit door het Uwv onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Bij de in rubriek I van deze uitspraak genoemde nieuwe beslissing op bezwaar van
14 februari 2007 heeft het Uwv, onder gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 18 september 2002, alsnog besloten de WAO-uitkering van appellante per
29 oktober 2002 onverkort te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De Raad overweegt als volgt.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 14 februari 2007 is naar het oordeel van de Raad geheel tegemoet gekomen aan de grieven van appellante in hoger beroep. Dientengevolge heeft de Raad het hoger beroep van appellante onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mede gericht geacht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 14 februari 2007.
Voorts volgt uit ’s Raads uitspraak van 4 februari 1997 (LJN: ZB6628) dat in een geval waarin volledig tegemoet wordt gekomen aan het beroep tegen een besluit, belang bij een beoordeling van dat besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Van een dergelijk verzoek is de Raad in het onderhavige geval niet gebleken.
De Raad stelt vast dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep, nu het Uwv volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De Raad zal dan ook het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Namens appellante heeft haar gemachtigde mr. Klinkert, voornoemd, verzocht om
vergoeding van de proceskosten. De Raad overweegt dat, aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds heeft beslist ten aanzien van de proceskosten die aan de zijde van betrokkene zijn gevallen in verband met de procedure in eerste aanleg, en betrokkene tegen dat onderdeel van die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, hier slechts de in hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling staan.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.
JK/050602007