ECLI:NL:CRVB:2007:BA7173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2352 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens vervallen procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 17 maart 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 maart 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking had op een geschil met het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Tijdens de procedure hebben beide partijen schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten. De Raad heeft overwogen dat partijen elkaar finale kwijting verlenen met betrekking tot de geschillen, wat betekent dat er geen vergoeding van griffierecht, proceskosten of schadevergoeding zal plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden heeft de Raad vastgesteld dat er geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het hoger beroep, waardoor het niet-ontvankelijk is verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij M.I. ’t Hooft als voorzitter fungeerde. De Raad heeft in zijn beslissing ook een schikking tussen partijen opgenomen, waarbij CIZ zich heeft verplicht om een indicatie af te geven voor zorg en een vergoeding te betalen voor griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de mogelijkheid van schikking tussen partijen.

Uitspraak

04/2352 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle 17 maart 2004, 03/1483 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
Centrum Indicatiestelling Zorg te Driebergen-Rijsenburg (hierna: CIZ),
Datum uitspraak: 21 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellant is
verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W.J.M. Peters, juridisch adviseur bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
Mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek ter
zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een
door de Raad gedaan schikkingsvoorstel.
Vervolgens heeft elk der partijen, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. De Raad heeft daarna het onderzoek gesloten.
De Raad overweegt het volgende.
Gelet op het verhandelde ter zitting en de daarna gevoerde correspondentie zijn partijen ter beëindiging van onderhavig geding (en de hierna onder 4 genoemde gedingen) tot de
navolgende schikking gekomen:
1. Voor de periode tussen het stopzetten van de door de werkgever van appellant
ingezette hulp bij het huishouden tot de datum van opname van de vader van
appellant in maart 2006 in een intramurale AWBZ-instelling wordt een indicatie
afgegeven met een omvang van HV klasse 3 (dat is 4 tot 6,9 uur per week).
CIZ staat ervoor in dat het Zorgkantoor binnen een maand na dagtekening
van deze uitspraak het bij deze indicatie behorende netto bedrag van € 4.866,--
aan appellant vergoedt zonder dat een eigen bijdrage wordt geheven.
2. CIZ betaalt binnen een maand na dagtekening van deze uitspraak een bedrag van
€ 134,-- als vergoeding voor griffierecht.
3. De door appellant bedoelde door Icare verstrekte informatie wordt uit de dossiers van CIZ (ongeacht de vorm van opslag) in het onderhavige geding 04/2352 en de onder 4 genoemde gedingen verwijderd. Daarna zal appellant ter beoordeling de overige informatie ter inzage worden gegeven teneinde te bekijken welke informatie overblijft en dan nog aanpassing behoeft. In onderling overleg zullen partijen hieraan uitvoering geven.
4. Appellant trekt de beroepen bij de rechtbank Zwolle, bekend onder de nummers 05/1300 AWBZ, 05/1866 AWBZ en 05/1908 AWBZ in.
5. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting met betrekking tot de geschillen in de onder 3 genoemde gedingen. Dit houdt in dat, onverminderd het bepaalde onder 2, wordt afgezien van vergoeding van griffierecht, van proceskosten en schadevergoeding.
Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat thans geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het namens appellant ingestelde hoger beroep, reden waarom dit wegens het vervallen zijn van procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en R.M. van Male en
G.M.T. Berkel-Kikkert als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) S.R. Bagga.
PR/140307