ECLI:NL:CRVB:2007:BA7134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van betrokkene. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het UWV tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van betrokkene gegrond had verklaard. Betrokkene had in 1997 een aanvraag voor een uitkering ingediend en ontving vanaf september 1997 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet. In 1999 werd hem een WAO-uitkering toegekend, maar na administratieve controles bleek dat hij in de maanden december 1997 en januari 1998 werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. Het UWV vorderde een bedrag terug dat onterecht was uitbetaald.
De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had aangetoond dat de uitkering in de betreffende maanden was betaald. In hoger beroep voerde het UWV aan dat er administratieve gegevens waren die de betalingen onderbouwden, maar betrokkene bleef bij zijn standpunt dat hij geen uitkeringen had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het UWV niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde betalingen. De Raad wees erop dat het UWV, gezien het ontbreken van cruciale documenten, een bijzondere last had om de terugvordering te onderbouwen.
De Raad besloot ook dat het UWV in de proceskosten moest worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan op 5 juni 2007, na een zitting op 24 april 2007, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en dat de terugvordering niet kon worden gehandhaafd.