ECLI:NL:CRVB:2007:BA7121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en adequaatheid van de motivering door het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank oordeelde dat appellant slechts recht had op ziekengeld over de periode van 4 juli 2001 tot en met 1 augustus 2001. Appellant, die sinds 5 juni 2001 als inpakker werkzaam was bij de Smith Group, was op 4 juli 2001 uitgevallen met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitbetaling van ziekengeld opgeschort, omdat werd vermoed dat appellant bij aanvang van de verzekering al arbeidsongeschikt was. Appellant was van mening dat hij ook recht had op ziekengeld vanaf 2 augustus 2001.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de lange duur van de procedure geen recht op uitkering kan rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv een inadequate motivering ontbeert, waardoor het besluit vernietigd wordt. De Raad oordeelt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Raad. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
De Raad stelt vast dat de medische beoordeling van appellant niet in lijn is met de vastgestelde beperkingen. De Raad wijst op de medische rapporten die aangeven dat appellant niet in staat was zijn werk als inpakker te verrichten, en concludeert dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat appellant geschikt was voor zijn werk. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bestreden besluit in stand heeft gelaten en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.