ECLI:NL:CRVB:2007:BA6731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 28 april 2005 een beslissing heeft genomen over de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juni 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door P.J. Reeser van SRK Rechtsbijstand, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 september 2004. Dit besluit hield in dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, met ingang van 29 januari 2004 ongewijzigd werd voortgezet.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral in het licht van nieuwe inzichten over de gevolgen van radiotherapie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar vond geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad concludeerde dat de rechtbank de stellingen van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad bevestigde de conclusies van de arbeidsdeskundige en oordeelde dat appellant op de datum in geding in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen, wat resulteerde in de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.