ECLI:NL:CRVB:2007:BA6599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3372 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-schatting door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 april 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Het Uwv had op 17 december 2003 besloten om de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, met ingang van 23 juni 2003 ongewijzigd voort te zetten. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.A. Goossens, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen, in het bijzonder zijn psychische klachten en fysieke klachten, onvoldoende zijn erkend en dat de geselecteerde functies niet passend zijn.

Tijdens de zitting op 20 april 2007 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door Y.P.J. Derksen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de stellingen van appellant, die niet met medische stukken waren onderbouwd, afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze grieven niet kunnen slagen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep faalt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2007. De Raad heeft zich ook kunnen vinden in de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundigen over de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant, zoals neergelegd in eerdere rapportages.

Uitspraak

05/3372 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 april 2005, 04/74 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 1 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. P.A. Goossens, advocaat te Eindhoven.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2007. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen Y.P.J. Derksen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 17 december 2003, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, met ingang van 23 juni 2003 ongewijzigd heeft voortgezet.
De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant – evenals in beroep – aangevoerd dat zijn beperkingen gelet op zijn psychische klachten, zijn rug-, schouder- en hartklachten op tal van punten zijn onderschat en dat de geselecteerde functies onvoldoende mogelijkheid tot vertreden bieden en derhalve niet passend zijn.
De Raad overweegt als volgt.
In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet met medische stukken onderbouwde stelling dat de beperkingen van appellant zijn onderschat, in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
De Raad kan zich verder, evenals de rechtbank, vinden in de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundigen A.P.L. van Beek en T.E.A. de Groot ten aanzien van de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant, neergelegd in de rapportages van 22 oktober 2003 en 22 maart 2005. Daarbij wijst de Raad erop dat uit de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) van 8 mei 2003 niet blijkt dat appellant moet kunnen vertreden teneinde te lang statisch zitten te voorkomen. De geselecteerde functies bieden blijkens het rapport van bezwaararbeidskundige De Groot van 2 augustus 2005 voldoende mogelijkheden tot verzitten.
Het is de Raad, uitgaande van de op 8 mei 2003 vastgestelde FML, niet kunnen blijken dat appellant op de datum in geding, 23 juni 2003, niet in staat kon worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.