ECLI:NL:CRVB:2007:BA6434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7421 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2005. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende zijn recht op kinderbijslag. De Svb had op 31 december 2003 een besluit genomen waarin enkelvoudige kinderbijslag was toegekend voor het kind Khalid, geboren op 1 mei 1987, terwijl appellant stelde dat Khalid uitwonend was wegens het volgen van onderwijs. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 2 maart 2004 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 10 mei 2007 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.J. van der Nes. De Raad constateerde dat de Svb het bestreden besluit had ingetrokken, omdat dit slechts betrekking had op het derde kwartaal van 2003, terwijl er ook een beslissing moest worden genomen over het recht op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2003. Hierdoor was het bezwaar van appellant niet volledig behandeld.

De Raad oordeelde dat appellant geen belang meer had bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep, aangezien er geen beslissing op bezwaar was genomen over het recht op tweevoudige kinderbijslag voor het vierde kwartaal. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en droeg de Svb op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht van € 140,-- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

05/7421 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2005, 04/1282 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van der Nes.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 december 2003 heeft de Svb appellant een besluit gezonden omtrent zijn recht op kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2003. Het bezwaar hiertegen richt zich tegen het feit dat voor het kind Khalid, geboren 1 mei 1987, enkelvoudige kinderbijslag is toegekend, terwijl Khalid ingaande september 2003 uitwonend zou zijn wegens het volgen van onderwijs.
Bij besluit op bezwaar van 2 maart 2004 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak met dit bestreden besluit kunnen verenigen.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de Svb het bestreden besluit ingetrokken, nu daarin slechts een oordeel is gegeven over het derde kwartaal van 2003, terwijl in het besluit van 31 december 2003 ook was besloten over het recht op kinderbijslag met betrekking tot het vierde kwartaal van 2003. Nu geen beslissing op bezwaar is genomen ter attentie van een mogelijk recht op tweevoudige kinderbijslag voor Khalid over dit kwartaal is niet volledig beslist op het bezwaar van appellant.
De Raad stelt vast dat, gezien het hiervoor gestelde, appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep. De Raad zal dan ook het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren en de Svb opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Draagt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van het hiervoor overwogene;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,-- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.