ECLI:NL:CRVB:2007:BA6388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3963 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Dit besluit betrof de herziening van de WAO-uitkering van appellante, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 55 tot 65%. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de functionele mogelijkheden van appellante onjuist waren vastgesteld door het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten, waaronder psychische klachten en gehoorproblemen, niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen heeft in hoger beroep een uitgebreide toelichting gegeven op de arbeidskundige grondslag van de schatting. Hij heeft gemotiveerd dat de door het Claim-, Beoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde mogelijke overschrijdingen in de functies van appellante toelaatbaar zijn. De Raad heeft de ingediende stukken van appellante beoordeeld, maar deze gaven geen aanleiding om van het eerdere oordeel af te wijken, omdat ze geen betrekking hadden op de situatie ten tijde van de datum in geding.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de arbeidskundige toelichting in de fase van het hoger beroep afdoende was en heeft het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en heeft het Uwv bevolen het betaalde griffierecht van € 140,-- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

05/3963 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2005, 04/5502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Bonsen-Lemmers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 2 december 2004 het besluit van 3 november 2003 heeft gehandhaafd, waarbij de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 4 januari 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat zij, gelet op de aanwezige medische gegevens, geen aanknopingspunten heeft voor de veronderstelling dat de functionele mogelijkheden van appellante door het Uwv niet juist zouden zijn vastgesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat die functionele mogelijkheden van dien aard zijn dat appellante niet in staat is de voor haar geschikt geachte functies te vervullen. Daarop is het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep zijn namens appellante haar stellingen, zoals deze in bezwaar en in eerste aanleg naar voren zijn gebracht, herhaald. Aangegeven is dat appellante diverse medische klachten heeft die ieder op zich en in samenhang met elkaar tot forse beperkingen leiden. Deze beperkingen zijn door de (bezwaar)verzekeringsarts onderschat en dienen nader te worden aangescherpt. Aangevoerd wordt dat appellante naast aanmerkelijke psychische klachten, ook maagklachten en klachten aan de linkerhand en -vingers heeft, waardoor zij beperkt is ten aanzien van het hand- en vingergebruik en de schroefbewegingen met de hand en arm. Tevens heeft appellante gehoorproblemen die beperkingen opleveren met betrekking tot de geluidsbelasting. In combinatie met de psychische klachten geven de gehoorproblemen aanleiding om beperkingen aan te nemen op het gebied van persoonlijk functioneren.
Voorts wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat aan het rapport van Bureau Arbeid van 30 augustus 2004, bevattende de resultaten van een beroepskeuze-onderzoek, niet het zelfde gewicht wordt toegekend als aan de resultaten van het onderzoek van gezondheidszorgpsycholoog J.W.G.M. van Soest, die op verzoek van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn in het kader van de bezwaarschriftenprocedure omtrent appellant heeft gerapporteerd. Namens appellante wordt benadrukt dat het onderzoek van Bureau Arbeid uitgevoerd is door specialisten die met name deskundig zijn op het gebied van dove en slechthorende volwassenen. Wat betreft de geduide functies wordt namens appellante aangevoerd dat de functies “textielproductenmaker” en “productiemedewerker confectie”, haar belastbaarheid overstijgen met betrekking tot het item “lawaai” vanwege haar gehoorproblemen. Ten aanzien van de functie van “huishoudelijk medewerker” wordt opgemerkt dat appellante hier niet geschikt voor is vanwege het incidenteel tillen van een emmer water van 10 kg (liter) wat een overschrijding betekent van de belasting “tillen” zoals deze is opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen, bij rapport van 16 september 2005 een uitgebreide toelichting gegeven op de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voor elke aan de schatting ten grondslag gelegde functie gemotiveerd dat de door het Claim-, Beoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde mogelijke overschrijdingen in die functies van de functionele mogelijkheden van appellante, toelaatbaar zijn te achten.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts F.L.van Duijn voor onjuist te houden. In de bezwaarfase heeft Van Duijn vanwege de psychische problematiek het advies ingewonnen van J.W.G.M. van Soest, gezondheidspsycholoog. Deze heeft aangegeven dat appellante geen persoonlijkheidsstoornis heeft, maar dat in haar karakter afhankelijke en vermijdende trekken zijn te onderkennen. Tevens is vermeld dat appellante baat kan hebben bij een (gedeeltelijke) arbeidsreïntegratie. Ten slotte heeft Van Soest aangegeven op welke punten de FML dient te worden aangepast. Van Duijn is naar aanleiding van dit rapport overgegaan tot aanscherping van de FML. Gelet ook op de vastgestelde urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week, waarbij alleen overdag gewerkt mag worden, oordeelt de Raad dat, gelet ook op de overige beschikbare medische stukken, er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de bevindingen van meergenoemde bezwaarverzekeringsarts.
Tevens onderschrijft de Raad ten volle hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking het gewicht dat is toegekend aan het rapport van gezondheidspsycholoog Van Soest. De Raad verwijst naar hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Ten aanzien van de grieven aangaande de arbeidskundige grondslag, overweegt de Raad dat deze eveneens dienen te falen. Wat betreft de grief inzake de overschrijding van de belastbaarheid met betrekking tot het item “lawaai”, is namens het Uwv ter zitting opgemerkt dat een gehoorprobleem niet in de weg hoeft te staan aan geschiktheid voor de geduide functies, nu deze functies dienen te worden verricht aan de hand van simpele werkinstructies en een functionele communicatie bij de uitoefening van deze functies niet noodzakelijk is. De Raad onderschrijft dit standpunt van het Uwv.
Met betrekking tot de grief inzake de functie van “huishoudelijk medewerker” stelt de Raad vast dat, daargelaten de juistheid van deze grief, ook indien laatstgenoemde functie komt te vervallen, er voldoende functies resteren om de schatting op te kunnen baseren, zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkomst van de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante.
De namens appellante ingezonden stukken, door de Raad op 4 april 2007 ontvangen, geven de Raad geen aanleiding tot het innemen van een andersluidend standpunt dan hiervoor omschreven, nu deze stukken geen betrekking hebben op de situatie ten tijde van de datum in geding.
Nu evenwel een afdoende (arbeidskundige) toelichting eerst in de fase van het hoger beroep is gegeven, acht de Raad termen aanwezig het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek te vernietigen onder bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en in hoger beroep, in totaal
€ 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.