ECLI:NL:CRVB:2007:BA6383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de weigering van ziekengeld door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als steksteekster, had sinds 28 oktober 2003 uitzendwerk verricht en was op 13 januari 2004 uitgevallen vanwege psychische klachten en lichamelijke klachten aan nek, armen en benen. Het Uwv had op 25 juni 2004 besloten dat appellante met ingang van 24 juni 2004 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv in stand gehouden.
De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante, ondanks het gebruik van medicatie, in staat was haar werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was, ook al was de motivering pas na het besluit gegeven. Appellante stelde in hoger beroep dat zij door haar psychische en lichamelijke klachten niet in staat was om te werken, en dat er sprake was van een bijzondere psychische belasting in haar arbeid.
Het Uwv verweerde zich door te stellen dat appellante terecht geschikt was geacht voor haar werk, en dat er geen bijzondere psychische belasting was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante haar stellingen niet met feitelijke gegevens had onderbouwd en dat het bestreden besluit op een voldoende draagkrachtige motivering berustte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek. De uitspraak werd gedaan op 30 mei 2007.