ECLI:NL:CRVB:2007:BA6383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4400 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de weigering van ziekengeld door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als steksteekster, had sinds 28 oktober 2003 uitzendwerk verricht en was op 13 januari 2004 uitgevallen vanwege psychische klachten en lichamelijke klachten aan nek, armen en benen. Het Uwv had op 25 juni 2004 besloten dat appellante met ingang van 24 juni 2004 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv in stand gehouden.

De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante, ondanks het gebruik van medicatie, in staat was haar werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was, ook al was de motivering pas na het besluit gegeven. Appellante stelde in hoger beroep dat zij door haar psychische en lichamelijke klachten niet in staat was om te werken, en dat er sprake was van een bijzondere psychische belasting in haar arbeid.

Het Uwv verweerde zich door te stellen dat appellante terecht geschikt was geacht voor haar werk, en dat er geen bijzondere psychische belasting was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante haar stellingen niet met feitelijke gegevens had onderbouwd en dat het bestreden besluit op een voldoende draagkrachtige motivering berustte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek. De uitspraak werd gedaan op 30 mei 2007.

Uitspraak

05/4400 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2005, 04/2914 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogenraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft sinds 28 oktober 2003 uitzendwerk verricht als steksteekster voor 40 uur per week in dienst van detacheringsbedrijf [naam bedrijf] te [vestigingsplaats]. Op
13 januari 2004 is zij uitgevallen vanwege psychische klachten en nek-, arm- en beenklachten. Appellante heeft op 24 maart 2004 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts informatie ingewonnen bij de huisarts. Appellante is door de huisarts in verband met klachten aan vingers, nek, knieën en voeten voor onderzoek verwezen naar de reumatoloog. De reumatoloog constateerde geen afwijkingen maar achtte de klachten psychogeen. Appellante is op 23 juni 2004 opnieuw op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen. De verzekeringsarts heeft appellante per 24 juni 2004 geschikt geacht voor haar arbeid.
Bij besluit van 25 juni 2004 is appellante meegedeeld dat zij met ingang van 24 juni 2004 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 30 augustus 2004 ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 27 augustus 2004 aangegeven dat zijn bevindingen overeenstemmen met die van de verzekeringsarts en dat het gebruik van medicatie niet eraan in de weg staat dat appellante haar werk kan verrichten. Het werk van appellante als steksteekster is daarbij als volgt omschreven: zakjes met stekken komen via een lopende band aan; appellante steekt ze in de grond. Het is staand werk afwisselend met zitten of lopen.
De psycholoog A. Kurt van de Riagg te Maassluis heeft in een verklaring van 21 oktober 2004 aangegeven dat appellante lijdt aan een gegeneraliseerde angststoornis en heeft haar psychische problemen uiteengezet. Appellante is behandeld met medicijnen en structurerende gesprekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 8 november 2004 geconcludeerd dat appellante met de medicijnen die zij gebruikt haar arbeid kan verrichten. Geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. De diagnose gegeneraliseerde angststoornis leidt niet tot het stellen van meer beperkingen. Het werk als steksteekster is te kwalificeren als saai werk en hiertoe wordt appellante met haar klachten in staat geacht.
In zijn brief van 14 februari 2005 heeft de huisarts verklaard dat hij appellante vanaf juni 2004 niet tot werken in staat acht vanwege een combinatie van psychische en lichamelijke klachten. In een nadere brief van 29 maart 2005 heeft de huisarts aangegeven dat appellante vanaf 1999 depressieve klachten heeft waarvoor zij onder specialistische behandeling is geweest en waarvoor zij met medicijnen is behandeld. De huisarts heeft voorts aangegeven dat appellante fysiotherapie heeft ondergaan en medicijnen heeft gebruikt in verband met haar nek-, schouder- en rugklachten.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 4 maart 2005 overwogen dat de informatie van de huisarts geen duidelijke objectivering van de klachten bevat. Het gebruik van de medicatie staat niet aan verrichten van arbeid in de weg. In de rapportage van 11 april 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn eerdere overwegingen bevestigd. In overleg met de bezwaararbeidsdeskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat in het werk van appellante geen sprake is van een bijzondere psychische belasting en dat appellante met haar klachten in staat is te achten dat werk te verrichten.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de (bezwaar-) verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit van een steekhoudende motivering is voorzien. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze motivering eerst na het nemen van het bestreden besluit is gegeven, maar het bestreden besluit niettemin in stand gelaten, omdat appellante daardoor niet is benadeeld.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat uit de informatie van de huisarts en de psycholoog volgt dat zij niet in staat is arbeid te verrichten. Appellante stelt dat zij meer lichamelijke klachten heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarnaast wijst appellante op haar psychische problemen waardoor zij zich niet meer in staat acht haar arbeid te verrichten. Appellante meent dat vanwege de werkdruk sprake is van een bijzondere psychische belasting in haar arbeid.
Het Uwv heeft - onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts - het standpunt ingenomen dat appellante terecht geschikt is geacht voor haar arbeid. In die arbeid is sprake van een werkdruk zonder bijzondere psychische belasting. Met de geobjectiveerde psychische klachten is in voldoende mate rekening gehouden.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat voldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. In de informatie van de huisarts en de psycholoog ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft al bij het onderzoek voorafgaand aan het (primaire) besluit van 25 juni 2004 informatie van de huisarts ingewonnen en in de beoordeling betrokken.
De Raad verenigt zich met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de brieven van de huisarts geen duidelijke objectivering van de klachten bevatten. De uiteenzetting van de psycholoog over de psychische problemen en behandeling van appelante en de daarbij vermelde diagnose leiden niet tot twijfel aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. Aanknopingspunten voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts mogelijk verdergaande beperkingen zou hebben moeten aannemen, zijn de Raad uit die informatie niet gebleken.
Appellante heeft haar stelling dat in haar arbeid sprake is van bijzondere psychische belasting niet met feitelijke gegevens onderbouwd en de Raad acht die stelling ook overigens niet aannemelijk.
De Raad ziet geen aanleiding om een nader medisch onderzoek te laten verrichten. Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit op een voldoende draagkrachtige motivering.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P.H. Broier.