ECLI:NL:CRVB:2007:BA6363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering na herziening arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht een bedrag van € 5.197,53 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering had teruggevorderd. Appellant, vertegenwoordigd door zijn zus, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, waarin zijn arbeidsongeschiktheid was herzien. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 12 oktober 2001 arbeidsongeschikt was in de mate van 25-35% en per 25 maart 2002 in de mate van 15-25%. De rechtbank oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, ondanks dat hij meldde wanneer hij meer ging werken. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe relevante gronden aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat eventuele fouten van het Uwv geen dringende reden vormden om de terugvordering achterwege te laten. De Raad zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen, op 1 juni 2007.