ECLI:NL:CRVB:2007:BA6362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de redelijkheid van matiging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank oordeelde over de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door pas na 23 maanden een terugvorderingsbesluit te nemen. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en gelastte een nieuw besluit op bezwaar, waarbij het terugvorderingsbedrag moest worden gematigd.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet duidelijk was hoe het terugvorderingsbedrag van € 25.637,82 was samengesteld en dat het Uwv het bedrag op nihil had moeten vaststellen, gezien de lange duur van de procedure. Het Uwv verzocht de Raad om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad overwoog dat het Uwv de bedragen in de bijlage bij het besluit van 13 juli 2001 voldoende had gespecificeerd en dat er geen aanwijzingen waren dat deze bedragen onjuist waren.
De Raad concludeerde dat de matiging van 50% van het terugvorderingsbedrag, zoals door de rechtbank was opgedragen, een redelijke uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van het Uwv was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 11 mei 2007.