ECLI:NL:CRVB:2007:BA6250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5590 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank inzake WAO-schatting en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 12 augustus 2004 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder, op 11 november 2003, het bezwaar van appellante tegen een herziening van haar WAO-uitkering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat appellante geen medische stukken had ingediend die de conclusies van de artsen in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Tijdens de zitting op 5 januari 2007 heeft de Raad de grieven van appellante gehoord, die zich beperkte tot de geschiktheid van de functies van printmonteur, stikster en wikkelaar. De Raad heeft de geschiktheid van de functies beoordeeld aan de hand van de FML van 1 april 2003. De Raad kwam tot de conclusie dat de functies van stikster niet geschikt waren voor appellante, omdat de belasting in deze functies niet in overeenstemming was met haar mogelijkheden zoals vastgesteld in de FML. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat appellante de functies van stikster kon vervullen, wat leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd moesten worden.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen op het bezwaarschrift van appellante, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, op 16 mei 2007.

Uitspraak

04/5590 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 augustus 2004, 03/5542 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 5 januari 2007 heeft een onderzoek ter zitting plaats gevonden.
Vervolgens is het onderzoek heropend en heeft een vervolgzitting plaatsgevonden op
6 april 2007. Appellante heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. L.C. Blok, advocaat te Katwijk. Het Uwv was vertegenwoordigd door
A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 11 november 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 juni 2003 waarbij haar uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 29 juni 2003 is herzien en nader is vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij (kort samengevat) heeft overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest en dat appellante in beroep geen medische stukken ingebracht heeft die aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van beide verzekeringsartsen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de omschrijvingen van de geselecteerde functies passen binnen de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat appellante per 29 juni 2003 in staat te achten was deze functies te verrichten.
Na afloop van de zitting op 5 januari 2007 heeft de Raad besloten tot heropening van het onderzoek. Vervolgens heeft de Raad bij schrijven van 17 januari 2007 aan het Uwv gevraagd om een nadere toelichting te geven wat betreft de geschiktheid voor appellante van de functies van printmonteur (SBC 111180), stikster (SBC 272043) en wikkelaar (SBC 267050). Het Uwv heeft hierop gereageerd bij schrijven van 30 januari 2007, onder verwijzing naar de bijgevoegde reactie van de bezwaararbeidsdeskundige
A.G. Diergaarde van 26 januari 2007.
Gelet op het ter zitting van 6 april 2007 verwoorde standpunt, ingenomen door de gemachtigde van appellante, zijn de grieven in hoger beroep beperkt tot de punten waarop de Raad bij schrijven van 17 januari 2007 een nadere toelichting heeft gevraagd van het Uwv.
Het geding spitst zich derhalve toe op de vraag of de door het Uwv geselecteerde functies van printmonteur, stikster en wikkelaar terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De Raad gaat bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies voor appellante dan ook uit van de juistheid van de FML van 1 april 2003.
De geschiktheid van twee van de voorgehouden functies van stikster (met functienummers 2571-0026-003 en 2571-0026-004), is voor appellante, gelet op de voor haar vastgestelde FML niet zonder meer duidelijk. De door het Uwv gehanteerde normaalwaarde geldend voor item 5.6.1. (gebogen en of getordeerd actief zijn) bedraagt 2 keer per uur 5 minuten achtereen. Volgens de kritische FML is appellante beperkt ten aanzien van item 5.6.1 in die zin dat zij minder dan 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief kan zijn (schoenveters strikken). Bovendien heeft de verzekeringsarts als toelichting opgemerkt: “2 uur per werkdag 1 minuut aaneengesloten.” De belasting op item 5.6.1 (gebogen actief zijn) bij de uitoefening van de functies van stikster is omschreven als: “Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen (Tijdens afhechten).” Gelet op de door de verzekeringsarts gegeven toelichting is niet inzichtelijk dat appelante gedurende 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut tijdens het afhechten gebogen actief kan zijn.
Ook voor item 5.7.1 (boven schouderhoogte actief zijn) hanteert het Uwv een normaalwaarde van 2 keer per uur 5 minuten achtereen. In verband hiermee heeft de Raad ook op dit punt twijfels ten aanzien van de geschiktheid van de functies van stikster.
Appellante wordt beperkt geacht conform de kritische FML op item 5.7.1 in die zin dat zij minder dan 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief kan zijn (gloeilamp verwisselen), waarbij de verzekeringsarts als toelichting heeft aangegeven: “1 minuut aaneengesloten en 2 uur per werkdag.”
De belasting op item 5.7.1 bij de uitoefening van de functies van stikster is omschreven als: “Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 1 werkuur 1 maal ongeveer 1 minuut achtereen (Incidenteel een stuk leer of stof uit een hoog schap pakken).” Ook voor dit item geldt dat het gelet op de door de verzekeringsarts gegeven toelichting niet inzichtelijk is dat de belasting in de functie de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt.
De door het Uwv gegeven toelichtingen op de belasting in de functies van stikster ten aanzien van beide items, zoals verwoord in de rapportage van de arbeidsdeskundige M.A.W. Vrolijk gedateerd 28 april 2003; het formulier overleg va-ad-afwijkende functiebelasting gedateerd 1 april 2003; noch de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Diergaarde, voornoemd, gedateerd 26 oktober hebben naar het oordeel van de Raad de noodzakelijke inzichtelijkheid verschaft. Tijdens het onderzoek ter zitting op 5 januari 2007 is één en ander aan de orde gesteld. Bij brief van
17 januari 2007 heeft de Raad het Uwv in de gelegenheid gesteld alsnog de noodzakelijke inzichtelijkheid te verschaffen. Ook de nadere rapportage van Diergaarde van
26 januari 2007 maakt niet op een ook voor appellante inzichtelijke manier duidelijk dat de belasting in de functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. Nu het Uwv niet duidelijk heeft kunnen maken dat de functies van stikster voor appellante geschikt zijn heeft het Uwv die functies ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd. Hiermee resteren slechts 2 functies, hetgeen onvoldoende is om de schatting te kunnen dragen. De rechtbank heeft, naar het oordeel van de Raad, gelet op het voorgaande, ten onrechte overwogen dat de omschrijvingen van de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de opgestelde FML en dat appellante in staat moet worden geacht per 29 juni 2003 deze functies te verrichten.
Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal
€ 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;
Draagt het Uwv op een nieuw besluit ten nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 31,- in eerste aanleg en € 102,-in hoger beroep, in totaal € 133,--, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.
JL